door Gerard Huissen
Mijn eerste ontmoeting met Ostia Antica
In 1967 reisde ik met mijn huidige vrouw naar Rome om ons daar te verloven. We werden vergezeld door haar broer en zijn vriend. Het was mijn tweede bezoek aan Rome en we verbleven, net als tijdens mijn eerdere bezoek, op de helaas niet meer bestaande camping op de Monte Antenne, een heuvel vlak bij de Via Salaria. Rome was warm dat jaar en de camping had geen zwembad waardoor ik me kon voorstellen waarom badhuizen zo populair waren in het oude Rome. Mijn zwager en zijn vriend hadden inmiddels ontdekt dat er niet zo ver van Rome een strand was waar zij wat verkoeling zouden kunnen vinden. Mijn verloofde en ik brachten hen op een goede dag naar wat later Ostia Lido bleek te zijn. In onze witte kever rijdend over de Via Ostiense zag ik op een gegeven moment aan onze rechter zijde de ruïnes van een opgraving. Niet zo maar een ruïne, maar een door een hek omgeven opgravng waar geen eind aan scheen te komen. Mijn verloofde en ik besloten, nadat we onze reisgenoten op het zwarte strand van Ostia-Lido achter gelaten hadden, op nader onderzoek uit te gaan. De opgraving was voor mij en mijn verloofde een geheel nieuw ervaring. Zoiets hadden we nog nooit gezien, ondanks dat we niet wisten waar we precies naar keken. Borden waren er nog niet in die tijd. Dit was mijn eerste confrontatie met de opgraving die de rest van mijn leven zo’n enorm grote rol zou spelen. In het boekwinkeltje, toentertijd gevestigd in de grote nis naast de entree van het theater van Ostia, kocht ik een paar kleine beschrijvingen van de opgraving. Twee dagen later vertrokken we naar Ventimiglia in het noorden van Italië om daar nog een week te kunnen genieten van het strand. Rome in de zomer, zonder zembad, kan dodelijk zijn. Het zou nog jaren duren voordat ik Ostia weer kon bezoeken. Thuis begon ik te lezen over Ostia en werd hoe langer meer gegrepen door de verlaten stad. Inmidels was ik een carrière begonnen als cineast/fotograaf en besloot in Ostia mijn eerste fotoreportage te maken.
Alberino Vicari
In augsutus 1975 vertrok ik met twee bevriende aankomende kunstschilders voor een week naar Rome. Eén van de twee, de zoon van een Zeeuwse huisarts, kwam als kind al in Italië en sprak redelijk goed Italiaans. We logeerden weer op de voornoemde camping in Rome en vandaaruit reed ik elke dag naar de opgraving. We meldden ons de eerste dag aan de poort maar daar stuurde men ons terug naar Rome om een ’permesso’ te halen. In die tijd was dat nog eenvoudig. Anderhalf uur later, met dank aan de talenkennis van mijn vriend, stond ik met de vergunning weer aan de poort. Mijn vriend vertrok naar de Tiber om daar te aquarelleren en ik begon met mijn fotoreportage op de opgraving.
De derde dag kwam ik toevallig in een binnentuin van Ostia waar op de muur een imposant rmozaiek was bevestigd1. In één van de vertrekken die op die tuin uitkeken was een man aan het werk. Ik groette hem en hij groette terug. In het Engels. We begonnen een gesprek. De man, rond de vijftig, had een blanke, rossige huid, blonde haren en droeg een witte stofjas. Een atypische Italiaan. Ik had Alberino Vicari ontmoet. We konden dus communiceren en ik was zeer benieuwd wie hij was en wat hij aan het doen was. Hij vertelde me zijn opmerkelijke verhaal over het ontstaan van zijn carrière op de opgraving. Alberino, wonend aan de rand van het huidige Ostia Antica, was nog maar een jongen van 14 jaar toen in 1938 de grote opgravingscampagne onder leiding van de Italiaanse archeoloog Guido Calza begon. Deze campagne was opgezet door Mussolini om als pronkstuk te dienen op de wereldtentoonstelling die gepland stond voor 1942 in Rome. Een deel van Ostia, met name ten oosten van het Forum was reeds opgegraven en Calza ontfermde zich vooral over het westen van de opgraving. Tijdens het blootleggen van het Badhuis van de Zeven Wijsgeren2, werd een onderaardse gang ontdekt. Om de datering van het complex te kunnen bepalen besloot men een persoon van geringe omvang de nog smalle gang in te sturen om te zoeken naar stenen met keizerlijke merkstempels. Calza opperde om zijn tuinman te halen die vrij klein van postuur was. Aangekomen bij het huis van de tuinman hoorde men van zijn vrouw dat hij net was overleden. In die tijd, met weinig sociale opvang, kon een eenvoudig gezin zonder kostwinner, wel extra inkomsten gebruiken en de vrouw van de tuinman, mevr. Vicari, bood haar zoon aan om de klus te klaren. Zo geschiedde. Alberino kreeg het baantje en vond in die gang, zoals hij zelf later vertelde, honderden haarspelden voor vrouwen. Het bleek namelijk een gang die onder het koudwater bad voor vrouwen liep. Alberino mocht blijven en kwam onder de protectie van professor Calza. Deze stuurde hem later naar Perugia alwaar hij een opleiding kreeg aan de Academi belle Arti. Zijn specialiteit werd het prepareren en conserveren van de fresco’s van Ostia, Portus, Isola Sacra etc.
Tot aan zijn pensionering heeft hij dit vak, met wisselend succes, vervuld. Zijn atelier, dat bleek gevestigd in het Huis van de Jonge Bacchus, noemde Alberino ‘de mooiste kamer van Ostia’. Elke keer als ik in Ostia kwam en dat was vanaf 1975 bijna ieder jaar, zocht ik hem weer op. Meestal was hij dan in dat atelier. Hij stopte dan subiet met werken, trok zijn witte jas uit en toog met mij naar de bar, toen gevestigd naast de boekwinkel onder het theater. We dronken daar koffie met een cornetto en hij vertelde hoe het leven er voor stond in Ostia. Na de koffie liepen we dan meestal naar het kantoor van de directie, toen nog naast het museum, alwaar hij een grote bos sleutels oppikte om mij de gesloten delen van Ostia te laten zien.
De verhalen verteller
Bij onze eerste ontmoeting vertelde ik Alberino dat mijn geringe kennis over Ostia uit de boekjes kwam die ik gekocht had in de boekwinkel van de opgraving. Alberino wees me op een belangrijk werk van de Britse historicus Russell Meiggs genaamd ‘Roman Ostia’3. Meiggs, die Ostia al be- zocht in 1925, was ook aanwezig bij de grote campagne van 1938 en raakte rond 1940 bevriend met Alberino. Ik heb het boek aangeschaft, met grote belangstelling gelezen en ben vanaf dat moment totaal anders tegen de stad Ostia gan aankijken. Alberino vertelde dat Meiggs, zeker voor die tijd, een flamboyante man was met lange haren, borstelige wenkbrauwen en een, door zijn vrouw, gebreide bolero waarop de vuurtoren van Portus stond afgebeeld. Toen ik Meiggs twee jaar later zelf in Oxford ontmoette bleek zijn beschrijving niet overdreven. Uit het boek liet o.a. zien hoe belangrijk die opgravingscampagne van 1938-42 was voor het huidige aanzicht van Ostia.
Als je ook vandaag de dag nog over de opgraving loopt ervaar je de serene rust van een prachtig aangelegd park. Hier was volgens Alberino de vrouw van Calza, Raisa Calza-Gurevič verantwoordelijk voor. Het park zou zijn samengesteld uit bomen en planten die hier ook in de oudheid voorkwamen.
Alberino vertelde dit verhaal aan een groep Amerikaanse toeristen op de het Plein van de Godin Victoria4 waar, zoals alle kenners van Ostia weten, een zeer oude boom staat. Wel oud, maar niet zo oud als één van de toeristen dacht: ”Zie je dat, die boom is nog geplant door de Romeinen.”
Alberino wist veel van Ostia, heel veel. Hij wist waar en wanneer elk beeld was opgegraven en in welke conditie, welke vondsten er nog meer gedaan waren door de jaren heen en hij kende iedereen. Hij scheen overal bij aanwezig te zijn geweest. Ik kon me echter niet voorstellen dat professor Calza bij de geringste vondst een jongen van 14, 15 erbij haalde. Toen ik hem er naar vroeg antwoordde hij dat hij zo gepassioneerd was door alles wat er om hem heen gebeurde dat hij de werklui tot diep in de nacht hielp met het catalogiseren en transporteren van de diverse objecten naar de depots. Daarbij zijn collega’s het hemd van het lijf vragend. Hij vereenzelvigde zich zo met Ostia dat hij de opgraving eigenlijk als zijn huis zag en de site niet wilde verlaten. Dit laatste vertelde hij mij aan het eind van een ochtend. Terwijl hij het zei keek hij op zijn horloge, verontschuldigde zich met de woorden: “Maar ik moet nu naar huis om te eten”. Waarop hij de bus nam en vertrok naar Ostia Lido waar hij met zijn vrouw en zoon in een flat woonde. Hij was toch Italiaanser dan ik dacht.
Alberino’s grote kennis van Ostia was ook bij de Soprintendenza van Ostia opgevallen. Zo werd hij vaak gevraagd om beroemde gasten, zoals staatshoofden, acteurs etc. als gids op de site rond te leiden. Zo was er die keer dat de weduwe van President Roosenvelt, Eleonora Roosenvelt, Ostia bezocht. Alberino had zijn beste kostuum aangetrokken en stond vol verwachting het gezelschap op te wachten. De verwachting werd nog groter toen bleek dat mevr. Roosenvelt een pakje onder haar arm hield. Alberino had het stille vermoeden dat het wel eens een klein cadeautje voor de gids kon zijn.
Hij begon zijn tour en kwam na verloop van tijd aan bij het Huis van Diana 5. Hier verzocht mevr. Roosenvelt het gezelschap buiten het gebouw te wachten. Alleen Alberino mocht mee naar binnen maar slechts tot aan het eerste vertrek. Daar moest ook hij wachten en zij vertrok alleen naar een andere ruimte. Na enkele minuten kwam ze terug bij Alberino, gekleed als een klassieke Romeinse dame. Ze zei: “Vanaf mijn jongste jaren wilde ik al één keer in mijn leven als Romeinse in een origineel Romeins omgeving rondlopen.” Alberino leidde haar door het gebouw, vertelde er iets over en na circa 10 minuten trok zij zich terug om zich weer om te kleden. Daarna stapten zij beiden naar buiten, naar de rest van het gezelschap. Alberino een illusie armer. Het ‘cadeautje was’ niet voor hem. Eigenlijk mocht hij hier niets over vertellen. Echter, mevr. Roosenvelt was al lang overleden en Alberino voelde zich niet meer verplicht het voor zich te houden.
Het aardige aan Alberino was dat hij vol verve het ene verhaal na het andere kon vertellen. Hierbij kwamen wel eens zaken voor die menig archeoloog de wenkbrauwen doen fronsen. Zo vertelde Alberino dat de hoef- en zelfs voetafdrukken op de vloerstenen in de entree van het Huis met de Maalstenen6 zouden zijn ontstaan door mensen en dieren die tijdens een vulkaaneruptie de benen namen en zo hun afdrukken in de nog zachte lava achterlieten. Een aardig verhaal maar vrij onwaarschijnlijk. De stenen lagen vermoedelijk rond de molens, waar, door de continue rondgang van de dieren met steeds dezelfde tred, uiteindelijk de voetafdrukken in de vloer werden uitgeslepen. Toen deze te diep werden, en de dieren regelmatig struikelden zijn de stenen waarschijnlijk vervangen en de oude stenen in de entree hergebruikt.
Een ander mooi verhaal is zijn verklaring van het Huis met de Geschilderde Plafonds7. Het huis staat bekend als een hotel voor de minder rijke reizigers. Het gebouw van minimaal twee verdiep- ingen staat rondom vrij en heeft een buitenbar. Nu is het bekend dat je in dit soort gelegenheden ook meisjes kon huren. Alberino’s versie gaat iets verder. Het huis zou het grootste bordeel van Ostia zijn. Het was vrijstaand om de dochters van de omliggende huizen niet met dit oneerbare beroep in contact te brengen (alsof de muren toen besmettelijk waren).
De bar bevond zich om praktische redenen buiten en de kleine opening in de entreemuur naast de bar zou volgens Alberino bedoeld zijn om drankjes e.d. door te geven, zodat de naakte dames niet naar buiten hoefden.
Ook na zijn pensionering kwam Alberino elke ochtend weer naar de opgraving. Hij besteedde zijn tijd vaak met het gidsen van toeristen. Of hij dat nou uit louter enthousiasme deed of er voor betaald werd is mij nooit duidelijk geworden. Ik heb het hem nooit gevraagd. Alhoewel er inmiddels een opvolger voor hem in de plaats was gekomen, bleef het vertrek waar hij al die jaren had gewerkt ‘zijn atelier’. Hij stelde mij eens voor aan de dame die zijn werk had overgenomen. Deze mistte duidelijk de passie van Alberino en bleek meer bezig te zijn met het vervaardigen van zelfgemaakt fresco’s voor toeristen. Alberino was voor mij een goede vriend en vooral de enige persoon op de opgraving die de ‘grote’ opgravingscampagne van 1938 had meegemaakt. Een man die meer verdiende dan als gids op de opgraving rond te lopen. Daarom besloot ik in 1991 een film over Ostia te maken met hem in de hoofdrol. Bij één van onze ontmoetingen vertelde Alberino dat hij een maand geleden een interview had gegeven aan een Nederlandse student archeologie uit Leiden. Weer thuisgekomen nam ik contact op met deze student en vroeg hem om mee te willen werken aan mijn film. Zo begon mijn vriendschap met Jan Theo Bakker 8.
Ostia, de stad achter een stad.
De opzet van de film was om te laten zien dat er achter een moderne, in dit geval, badplaats veel meer schuil kon gaan dan je zou vermoeden. Hetgeen mij in 1967 was overkomen. De voorbereidingen van de film brachten mij nog closer bij Alberino. Als hij voorheen naar huis ging om te lunchen maakte hij altijd het excuus dat hij mij graag mee zou willen nemen, maar dat zijn vrouw ’s zomers nogal ziek was. Dus als ik eens in de winter kwam…. In het najaar van 1991, toen we voor research ten behoeve van de film weer in Ostia waren werd ik, samen met mijn scenario schrijver, uiteindelijk bij hem thuis in Ostia Lido uitgenodigd voor de lunch. Had ik me In gedachte mevr. Alberino altijd voorgesteld als een kleine, zwart geklede, ziekelijke oude dame, het tegendeel bleek waar. In de moderne flat ontmoette ik een grote vrouw, gekleed naar de laatste mode en met kort pas gekapt haar. Een vrouw die bovendien ook niet op haar mondje was gevallen. In dit decor leek Alberino een compleet andere man die overigens weinig tegen zijn vrouw en zoon had in te brengen. De opgraving van Ostia als ‘eigenlijke thuis’ kreeg ineens een totaal andere dimensie. In Ostia was Alberino de man uit de tijd van de grote opgravingen.
Hij had gewerkt met al de grote namen uit die tijd, Calza, Gismondi, Bloch, Meiggs, maar was daarbij de bescheidenheid zelve gebleven. Wie van de huidige werknemers op de site was zich nog bewust dat de oude, iets gebogen lopende, blonde man eigenlijk naar onze maatstaven als nestor behandeld zou moeten worden. Het tegendeel was waar. Toen we de film in het voorjaar van 1992 draaiden zou Alberino de toenmalige soprintendente Anna Galina Zevi vragen of hij de fresco voor de film tijdelijk terug mocht plaatsen. Gekleed in een regenjas en gewapend met een paraplu, het was mooi weer maar je kon nooit weten, liep hij in zijn eentje naar het inmiddels nieuw gebouwde kantoor van de directie. Toen hij na een half uur nog niet terug was ben ik gaan kijken waar hij bleef. Heel devoot stond hij voor het gebouw te wachten tot mevr. Zevi hem te woord wilde staan. Deze werd steeds weer opgehouden door allerlei werkmensen die haar zonder schroom aanspraken. Niet Alberino, die bleef bescheiden staan wachten tot zij zich uiteindelijk tot hem wendde. Dit typeerde één van de aardigste mensen die ik ooit in Italië heb ontmoet. Maar wie kende hem nog? Wie wist nog wie Alberino Vicari eigenlijk was en wat hij had betekend voor Ostia? Tijdens het filmen in een bar in het moderne Ostia Antica vertelde ik aan wat leeftijd- genoten van Alberino over wat en wie de film ging en of ze hem kenden. Hij kwam per slot van rekening uit het dorp Ostia Antica. Nee, de naam Alberino Vicari zei hen niets. Na verdere beschrij- vingen van de persoon ging er ineens een licht branden:….”oh, il biondo”!
Alberino overleed twee jaar na het maken van de film.
- Notes:
- (1) .Casa di Bacco Fanciullo (I, IV,3)
- (2) Terme dei Sette Sapienti (III, X, 2)
- (3) ‘Roman Ostia, Russell Meiggs, Oxford at the Clarendon Press, 1973, ISBN 0 19 814810 0
- (4) Piazzale delle Vittoria (V, XVII,2)
- (5) Caseggiato di Diana (I,III,3-4)
- (6) Caseggiato dei Molini (I,III,1)
- (7) Casa delle Volte Dipinte (III, V, 1,)
- (8) Dr. Jan Theo Bakker is de maker van www.ostia-antica.org, een site waar bijna alles over Ostia is te vinden