Door Gerard Huissen
Over het ontstaan van Ostia is bijna niets met zekerheid te zeggen. Natuurlijk, Ostia was gebouwd aan de mond van de Tiber (ostia betekent ‘riviermond’) zo’n vijftien miles verwijderd van Rome en daarom van groot belang voor de stadstaat die de grootste macht op het westelijk halfrond zou worden. De oudst tastbare aanwijzing voor het ontstaan vinden we in een marmeren inscriptie uit de eerste helft van de tweede eeuw, na Chr. de hoogtij dagen van Ostia: A [NCO] MAR[CIO] REG[I] QUART[O A R[OMUL[O] QUI A[B URBE[C]ONDIT [A PRI] MUM COLON[IAM ] DEDUX[IT]1 Hierin wordt een oude overlevering vastgelegd, die teruggaat tot zeker aan het einde van de derde eeuw voor Christus. Ancus Marcius, de vierde koning van Rome, zou Ostia, de eerste Kolonie van Rome hebben gesticht. Volgens de oudst bekende beschrijving, van Ennius2, deed hij dat in eerste instantie als een marinebasis, tegen de aanvallen van Hannibal. Volgens een andere geschiedschrijver, Livius3, werden er naast Ostia zoutbedden aangelegd die bewaakt moesten worden. Onderzoek van het ‘Castrum’ heeft uitgewezen dat er al in de vierde eeuw v. Chr. een fort was, alhoewel daar geen enkele schriftelijke bron van is. Wat de reden van het ontstaan ook was, Ostia begon als een versterkte legerplaats, een Castrum. Na verloop van tijd vestigden zich daar ook allerlei ambachtslieden die hun diensten aanboden. Een stad was geboren.
De contouren van dat eerste Castrum staan deels nog overeind en kunnen ook vandaag de dag nog worden bezichtigd.
Alle Romeinse legerplaatsen waren gebouwd volgens hetzelfde principe. Een rechthoekige aarden wal (later vervangen door tufsteen) met in het midden van elke muur een poort. De poorten waren met loodrecht op elkaar staande wegen verbonden. Die aan de korte zijden door de Decumanus Maximus en de weg tussen de poorten aan de lange zijde door de kortere Cardo maximus. De Decumanus wordt door de hedendaagse bezoeker nog steeds belopen. Ook tijdens latere uitbreidingen en herinrichtingen van de stad zijn deze twee hoofdwegen overeind gebleven. De Decumanus Maximus liep aan de kant van de oostelijke poort, de Porta Romana, door naar Rome. De huidige Via Ostiensis. Vanaf de vierde eeuw voor Chr. diende Ostia niet enkel als verdediging van de Tiber en de kust maar was ook voor Rome belangrijk geworden als haven, met name voor de handel in graan van overzee. Als Rome tijdens het keizerrijk steeds meer uitbreidt, kan de haven van Ostia al snel niet meer aan de vraag voldoen. Daarnaast slipt de monding van rivier steeds verder dicht en is de haven dusdanig open verbonden met de zee dat ze een gevaar vormt door het tij en de stormen. De geschiedschrijver Strabo4 beschreef de toestand als volgt: “Ostia is havenloos door het dichtslippen veroorzaakt door de Tiber omdat deze door ontelbare kleine stroompjes wordt gevoed. Alhoewel het gevaarlijk is voor de vrachtschepen om ver buitengaats te ankeren, doen ze dit, overheerst door het uitzicht op winst, toch. Zij worden door kleine schepen gelost en bevoorraad. Het maakt het tevens mogelijk voor de schepen om snel weg te varen voordat ze de rivier bereiken, of anders, afhankelijk van hun ladingen, zij de Tiber landinwaarts kunnen varen zelfs tot aan Rome”. Een bijkomend probleem was dat de schepen steeds groter werden en de rivier bij Rome maar 100 meter breed was. Vooral als de graanoogst van overzee arriveerde. Volgens Plutarchus5 was het Julius Caesar die het eerste dacht aan het uitdiepen van de rivier en het bouwen van pieren in zee bij Ostia. Suetonius spreekt van ‘portum Ostiensem...a Divo Iulio saepius destinatum ac propter difficultatem omissum’.6 Uiteindelijk werd het de haven van Claudius, iets ten noorden van Ostia. Toen deze ten tijde van Traianus ook nog te gevaarlijk bleek breidde de laatst genoemde keizer de haven van Claudius uit met een nieuwe zeshoekige haven en een kanaal dat de Tiber met de zee verbond. Op deze manier ontstond er tussen de zee, de Tiber en het kanaal een natuurlijk eiland, Isola Sacra. (zie artikel volgende editie)
- Notes:
- Bron: R. Meiggs; Roman Ostia; Oxford At the Clarendon Press 1973
- (1). S 4338
- (2) Ennius, Ann, ii, fr. 22 (Vahlen)
- (3) Livy i,33.9: ‘silva Maesia Veientibus adempta, usque ad mare imperium prolatum et in ore Tiberis Ostia urbs condita, salinae circa factae.
- (4) Strabo, 231-2
- (5) Plutarch: Caes. 58. 10 <
- (6) Suetonius, Claudius 20.1