Door Ahmed Fergiani
Introductie
In zijn Res Rustica1 schrijft Columella: Olea prima omnium arborum est hetgeen betekent: de olijfboom is de belangrijkste van alle bomen.
In het Romeinse Tripolitania, het land van de drie steden Leptis Magna, Oea en Sabratha in het westen van Libië, werd sinds de tijd van de Feniciërs, zo’n 1000 jaar voor Christus, het meeste geld verdient met de productie van olijfolie.
Toen Julius Caesar Leptis Magna moest bestraffen wegens het steunen van de verliezer, Pompeius, tijdens de Romeinse burgeroorlog eiste hij niet minder dan drie miljoen pond olijfolie als belasting. Dit feit roept vandaag de dag vele vragen op: ”Waar kwamen deze olijven vandaan en wie plantten en oogstten de bomen? Hoeveel van die olie werd er naar Rome geëxporteerd en Waarvoor gebruikten de Romeinen twee eeuwen geleden die olie?”
Om deze vragen te beantwoorden neem ik jullie deze keer mee naar diverse locaties om een breder idee te geven van de landbouw, de handel en de Romeinse havens in het algemeen. Allereerst gaan we terug naar mijn geboortestreek, enkele kilometers verwijderd van de beroemde Romeinse stad Leptis Magna. Vervolgens gaan we naar Ostia en naar Monte Testaccio in Rome waar ik de laatste tien jaar heb gewoond.
Limes Tripolitanus
Toen de betrekkingen tussen de Romeinen, die zich hadden gevestigd aan de Noord-Afrikaanse kust van het huidige Libië, en de oorspronkelijke lokale bewoners, Garamanten genaamd, verslechterden in het midden van de derde eeuw na Chr., bouwden de Romeinen een verdedigingsmuur, de Limes Tripolitanus. Deze muur was vergelijkbaar met de muur van Hadrianus in Engeland maar in dit geval geïnitieerd en uitgebreid door de Romeinse keizer die oorspronkelijk zelf uit deze streek kwam: Septimius Severus.
Er werden verschillende verdedigingswerken en versterkte boerderijen gebouwd in Tripolitania in het westen van Libië, inclusief Garbia en Golaia (het huidige Bu Ngem in de nabijheid van Misurata, 200 km ten westen van Tripoli) om de provincie te vrijwaren van invallen van lokale stammen.
De bewoners langs die Romeinse grens werden in een groot aantal epigrafische en literaire werken beschreven als ’Libi Fenicisch’2.
In de tweede eeuw na Chr. beschrijft Lucius Apuleius Madaurensis3 in zijn Apologia4 de landadel van Oea (het moderne Tripoli) als sterk ‘beïnvloed door de Feniciërs. Vele van hen waren eigenaar van meerdere landgoederen verspreid over het gehele gebied van Oea die voor hen werd geleid door rentmeesters of slaven.
De nog bestaande archeologische overblijfselen laten zien dat vele ex-soldaten zich hadden gevestigd in dit gebied en zich hadden vermengd met de lokale bevolking om gezamenlijk het droge land te ontwikkelen. Dit gebeurde door het aanleggen van dammen en waterreservoirs in de verschillende wadi’s (rivierbeddingen die buiten het regenseizoen droog stonden).
Er viel genoeg regen in dit gebied, maar die regen was onvoorspelbaar en kwam onregelmatig. Door middel van die dijken en dammen in de wadi’s kon het water worden gereguleerd en zo het gebied ontwikkeld voor landbouw doeleinden. Watermanagement was vitaal om voldoende productie van granen, vijgen. Wijn, olijven, amandelen, dadels en…. olijfolie te garanderen.
Tegenwoordig is het gehele achterland van Leptis Magna bezaaid met restanten van deze versterkte boerderijen, Centenaria genoemd. De Britse archeoloog Goodchild ontdekte meer dan twee honderd olijfpersen in het gebied rondom Tarhuna in het achterland van Leptis Magna.
Literaire bronnen over de ‘donaties’ van olie aan de olie-uitkering in Rome tijdens de derde eeuw na Chr. refereren aan de grote schaal6 waarop olie werd geïmporteerd. Een gedeelte van de geproduceerde olie werd natuurlijk in een grote stad als Leptis Magna gebruikt voor eigen consumptie, maar het overgrote deel zou naar Rome worden verscheept via de haven van Leptis die hiervoor door Septimius Severus zou worden vergroot.
Olijfolie in Rome
Als de olijfolie uit de rand van de woestijn van Westelijk Libië in Ostia arriveerde, het handelscentrum van Rome, bleef er een klein gedeelte in Ostia achter maar de meeste olie werd per boot naar Rome getransporteerd. Kleine schepen, vol gestuwd met amforen, voeren stroomopwaarts naar de stadshaven van Rome.
Daar werd ze overgeheveld in grotere containers en de amforen die achter bleven werden gedumpt vlakbij de haven op een plaats die nu Monte Testaccio, ofwel de berg van de gebroken amforen, wordt genoemd. Die berg met gebroken amforen is tot op de dag van vandaag te zien en vormt een rijke bron aan kennis over die handel.
Monte Testaccio is het onweerlegbare bewijs van de hoeveelheid olie die werd aangevoerd uit Noord Afrika zo wel als uit Spanje. Deze amforen moeten, door de poreusheid van het materiaal waarin de olie trok, niet meer geschikt zijn bevonden om te worden hergebruikt voor bijvoorbeeld ventilatieschachten of waterleidingen zoals met ander amforen wel is gebeurd.
Olijfolie werd voornamelijk gebruikt voor verlichting omdat het watergehalte van die olie zeer laag is. Eén liter olie zorgde voor ongeveer 134 uur aan licht. Als je dus in het oude Rome iedere dag een lamp één uur liet branden dan was je op jaarbasis ongeveer drie liter olie kwijt. Dit betekent dat een stad als Rome, met 1 miljoen inwoners die meestal in Insulae (kleine volgepakte appartementen) woonden, meer dan drie miljoen liter olijfolie per jaar gebruikte. Dat was dus ‘big business’ in die dagen, mede door de hervormingen van keizer Diocletianus in zijn poging de inflatie en armoede in het keizerrijk onder controle te brengen. Archeologische vondsten hebben uitgewezen dat één sextarius (0,564 liter) olijfolie, afhankelijk van de kwaliteit, zou tussen de 24 en 40 Dinarii gekost moet hebben. Met al die miljoenen olielampjes zou je kunnen zeggen dat de Afrikaanse olie de Urbs Aeterna deed oplichten.
Olijfolie werd ook veel gebruikt in de Romeinse badhuizen om het lichaam te reinigen na fysieke oefeningen. De olie werd opgesmeerd en met behulp van een zogenaamde Strigiles. een schraapijzer, werd deze weer, samen met het zweet en vuil, afgeschraapt.
Vraag en aanbod was de motor die de handel en de besluitvorming van mensen dreef. Terwijl de vraag naar olie misschien in Rome was gestegen, hadden de boeren in de achterlanden van Leptis Magna daar geen enkele weet van. Zij wisten alleen voor welke prijs zij de olie hadden verkocht en wat hun winst was. Dat betekent dat deze handel een soort van tombola was. Er was een te grote afstand en er zat derhalve teveel tijd tussen de verkopers in Afrika en hun plaatselijke vertegenwoordigers in Ostia. Hierdoor was de relatie tussen koop en verkoop moeilijk te controleren. Handelaren konden niet snel genoeg anticiperen op prijsstijgingen in Afrika of Rome en zelfs niet als de lading verloren was gegaan omdat een schip tijdens een storm was gezonken. Niettemin bleef de Middellandse Zee het centrum van de handel tijdens het Romeinse Rijk. Het bleef, ondanks de genoemde nadelen, veel goedkoper om olie per schip te vervoeren dan over land.
- notes:
- 1: Lucius, Junius, Moderatus Columella; (4 -circa 70 AD). Romeinse schrijver over landverbouwing. Res Rustica V, 8, 1
- 2: Mattingly 1986
- 3: Lucius Apuleius Madaurensis was een Numidische schrijver en retoricus die woonde in het Romeinse keizerrijk tussen 124 en170 Na Chr.
- 4: Apologia (Apulei Platonici pro se de magia) is tde versie van een verdediging gepresenteerd in Sabratha, in 158-159, voor de proconsul Claudius Maximus, door Apuleius die beschuldigd werd van gebruik van magie.
- 5: Foto 3: Jona Lendering
- 6:Historia Augusta, Severus, 18.3. Tripolim, unde oriundus erat, contusis bellicosissimis gentibus securissimam reddidit, ac populo Romano diurnum oleum gratuitum et fecundissimum in aeternum donavit.
Vertaling: Hij bevrijdde Tripoli, de regio waar hij was geboren, van de angst van aanvallen door het verslaan allerlei oorlogslustige stammen. En hij schonk aan de Romeinse bevolking, zonder kosten, zeer genereus een dagelijkse hoeveelheid oilie tot in eeuwigheid. - 7: Foto 4: Anthonie J. Askew
- 8: Foto 6: IMAGO The Roman society centanary image bank.
- 9: Inscripties oop de rand van de containers geven een volume aan van gemiddeld 40 amforen, datis circa. 1040 liters
Referencies:- 1: Tripolitania, David Mattingly 1995
- 2: Peter Jones, VENI VIDI VICI page 317
- 3: Gilbertson D.D., Hayes P.P., Barker G.W.W. and Hunt C.O. (1984). The UNESCO Libyan Valleys survey VII: An interim classification and functional analysis of ancient wall technology and land use. Libyan Studies, 15, 45-70.
- 4: P. Romanelli, Leptis Magna (Rome, 1925), 72.
- 5:S. Franchi, in La Tripolitania Settentrionale (Rome, 1913), I, 63.