In diverse artikelen hebben we al laten zien dat de overzeese handel voor Rome steeds belangrijker werd. Daarmee nam ook het aantal schepen toe dat dagelijks van en naar Rome de oceanen bevoer. Ook het aantal eigenaren van die schepen (de navicularii) breidde zich gestaag uit en ergens in de eerste eeuw na Chr., wanneer precies is niet bekend, verenigden deze schippers zich in beroepsverenigingen, collegia. Dit gold natuurlijk niet alleen voor navicularii, maar ook voor vele andere bedrijfstakken. Het fenomeen van collegia deed zich voor in het gehele Romeinse Rijk, zowel in de steden in Italië als in Noord-Afrika, Spanje en Frankrijk. Maar wat was een collegium, wat was het doel, wie waren er lid van en hoe zat de organisatie in elkaar?1
De gilden (collegia)
De Britse historicus Russell Meiggs2 omschrijft in zijn uitgebreide standaardwerk Roman Ostia, een collegium als een vereniging waarvan de leden door een gedeelde interesse met elkaar waren verbonden teneinde gezamenlijk voordeel te behalen. In de loop der tijden hebben historici vier soorten gilden onderscheiden:
- De collegia van leden die een gemeenschappelijk beroep hadden.
- De collegia van leden die samenkwamen voor een speciale cultus of een specifieke god.
- De collegia als gezelligheidsverenigingen, waar uitsluitend gemeenschappelijke feesten werden gevierd, zoals geboortejaren van de leden en bijzondere feestdagen met natuurlijk de bijbehorende banketten.
- Er bestond nog een vierde soort collegium, de begrafenisvereniging. Dit zou je tegenwoordig kunnen omschrijven als een collectieve begrafenisverzekering. Wanneer een lid overleed werd zijn gehele begrafenis betaald uit de kas van de vereniging.
Oorspronkelijk was het ontstaan van collegia een burgerinitiatief dat door de staat werd getolereerd, mits de voorschriften en regelgeving, de lex collegii, overeenstemde met de officiële geldende staatswetten en staatsinrichting.
Overigens hielt de overheid wel degelijk toezicht op de collegia. Zo is er een overlevering bekend uit 186 voor Chr. die vertelt dat alle Dionysische verenigingen in Rome en Italië verboden werden, omdat men in deze cultus een bedreiging zag voor de moraal en de orde. Over de geschiedenis uit de begintijd van de gilden is verder weinig bekend. We horen pas weer iets in de eerste eeuw voor Chr., omdat er dan gilden zijn die een politiek machtsblok vormen en misbruikt worden om verkiezingen te manipuleren en te verstoren. In 64 voor Chr. worden alle collegia verboden, een verbod dat in 58 voor Chr. al weer wordt ingetrokken. De staatscontrole blijft vanaf dat moment echter van groot belang, met name voor die verenigingen waarbij de staat een speciaal belang had, zoals bijvoorbeeld bij alles wat te maken had met de voedselvoorziening (navicularii, mensores frumentarii, pistores, 4 etc.) of bij de verenigingen die waren belast met het blussen van branden5. Elk collegium moest worden goedgekeurd door de senaat of door de keizer. De verenigingen en hun leden moesten borg staan voor alle officiële uitgaven en hun kinderen werden in de late oudheid zelfs verplicht om het vermogen van hun overleden vader of moeder te blijven investeren in hetzelfde beroepsgilde.
De organisatie
De gilden waren geen vakbonden en vertegenwoordigden niet de belangen van werknemers tegenover hun werkgevers. De werkgevers vormden namelijk de ruggengraat van de organisatie.
De lenuncularii bijvoorbeeld waren niet de roeiers of de crew, maar de eigenaren van bepaalde schepen. De leden bestonden uit gewone leden (plebs of populus) en uit bestuurders en beschermheren. Tot de organisatie kon iedereen, dus ook slaven en vrijgelaten slaven, toetreden.
De bestuursleden werden gekozen uit de leden. De algemene naam voor de belangrijkste bestuursfunctie was quinquennalis. Deze werd, zoals de naam al aangeeft, gekozen voor vijf jaar. De scheepsbouwers hadden er drie. Vaak waren er ook twee quaestores of curatores (penningmeesters), die verantwoordelijk waren voor de binnenkomende en uitgaande gelden. Deze gelden kwamen van inschrijvingsgelden, giften en ook testamenten. Het bestuur kon ook bestaan uit magistri en ministri.
Bij goed leiderschap konden ze worden geëerd met een inscriptie of standbeeld, die ze overigens dikwijls wel zelf betaalden. Als ze na vijf jaar of langer geen bestuurslid meer waren, kon de titel blijven bestaan als quinquennalis perpetuus of honoratus (dus voor altijd), met dezelfde voordelen die ze tijdens hun ambt hadden. Om het collegium nog meer aanzien te geven kon ook iemand met aanzien en geld buiten de beroepsgroep lid worden, zoals bijvoorbeeld een Romeinse senator. Deze werd dan patronus. C. Veturius Amandus, een Romeinse edelman, omschreven als patronus et defensor V corporum lenunculariorum Ostiensium wordt herdacht door de lenuncularii: ob insignem eius in defendendis se et tuendis eximiam diligentiam 7. Waarschijnlijk had hij de zakenbelangen van de lenuncularii verdedigd. Ook welgestelde vrouwen met aanzien konden patronus worden. Diverse leden van gilden waren ook patronus van een ander gilde, omdat ze daar ook belang bij hadden. Cn. Sentius Felix, die snel opklom tot de hoogste functies in het stadsbestuur van Ostia, was zelf lid van het gilde van schippers die handel dreven in de Adriatische Zee, en daarnaast patronus van uiteenlopende andere gilden, zoals die van de bankiers, de vissers, de wijnkooplui en vele andere.
De scholae (verenigingsgebouwen)
In tegenstelling tot Rome waren er in Ostia, de havenstad van Rome, geen politieke gevaren of restricties voor de collegia. Bijna alles was georganiseerd in gilden. Zo had je naast het gilde voor de navicularii (eigenaren van zeeschepen) ook gildes voor de schippers van roeiboten die dienst deden in de haven, de lenuncularii. Deze waren weer onderverdeeld in kleinere gildes:
- De lenuncularii tabularii auxiliarii – vingen zeeschepen op en begeleidden ze naar hun ligplaats;
- De lenuncularii pleromarii auxiliarii – vervoerden de lading van een schip naar de wal als de schepen niet zelf konden afmeren;
- De lenuncularii traiectus luculli – de veerboten over de Tiber.
Verder waren er nog tal van beroepen die betrokken waren bij de scheepvaart en die allemaal hun eigen gilde hadden. Voor het bouwen van de schepen had je de fabri navales (de scheepsbouwers), de stuppatores (de breeuwers) en de restiones (de touwmakers). Rondom de dokken en pakhuizen: de mensores frumentarii (graanwegers), de saccarii (sjouwers van de graanzakken), de phalangarii (sjouwers van amforen), de custodiarii (pakhuisbewakers), de gerulii (stuwadoors), de saburrarii (sjouwers van zand voor de ballast van een schip) en de urinatores (duikers die overboord gevallen lading weer opdoken).
Al deze collegia hadden een eigen ruimte nodig om bij elkaar te komen, een zgn. schola. Zo’n verenigingsgebouw werd het liefst gebouwd langs de grote doorgaande wegen, zoals in Ostia langs de Decumanus Maximus, waardoor ze meer opvielen. Bovendien was de grondprijs daar waarschijnlijk hoger dan in andere delen van de stad. Zo kon men zijn rijkdom tonen en meer sociaal prestige vergaren. Sommige collegia hadden zelfs hun eigen badhuis, zoals bijvoorbeeld de cisiarii (wagenmenners) in Ostia (zie Figuur 8).
De schola van Trajanus
Eén van de grote collegia in Ostia had een gebouw dat nu bekend staat als ‘Schola di Traiano’. Het gebouw staat langs de zuidelijke kant van de Decumanus. Dit gebouw wordt over het algemeen gezien als de schola van de navicularii (scheepseigenaren) wegens een inscriptie die in het gebouw is gevonden:
M(arco) Pacceio L(uci) f(ilio),
q(uaestori) p̣ṛo pr(aetore),
naviculariei Ostienses
quod is primus simulacrum ---
ṣtatuarium pro ---
“Aan Marcus Pacceius, zoon van Lucius, quaestor met praetoriaanse autoriteit, de scheepseigenaren van Ostia, omdat hij als eerste een [gebeeldhouwd portret ? ..].”
De inscriptie (niet later dan de tijd van Augustus) is ouder dan het gebouw zelf. Dit geldt ook voor het in ruimte L gevonden standbeeld van Trajanus (zie figuur 1), waarvan tegenwoordig een kopie staat in het voorhuis en waaraan het gebouw haar huidige naam ontleent. Overigens is het niet vreemd dat deze objecten ouder zijn dan het gebouw zelf. Het gilde zat waarschijnlijk eerst op een andere locatie en nam diverse objecten bij de verhuizing mee. Het bakstenen gebouw stamt uit 145–155 na Chr. en werd gebouwd op twee domus (dure huizen) die hiervoor moesten worden afgebroken. Het is een langgerekt gebouw, dat is aangepast aan de belendende gebouwen en daardoor halverwege een knik maakt.
Oorspronkelijk bestond het uit een voorgebouw met een grote peristylium-tuin. In later tijd is daar een achtergebouw bijgekomen. Het gehele voorhuis was overkapt en had minimaal één bovenverdieping. De tuin was oorspronkelijk aan alle zijden voorzien van een porticus. In het midden liep een lang, smal, met nissen uitgevoerd waterbassin. Bij een tweede bouwfase in de eerste helft van de vierde eeuw11 werden het einde van de tuin en het waterbassin in het zuiden ingekort om plaats te maken voor een tweede complex. Dit nieuwe complex is gebouwd in opus vittatum (tufsteen afgewisseld met lagen baksteen).
De centrale hal komt uit op de tuin en heeft twee zuilen met een spiraalvormige schacht. In de achterwand bevindt zich een halfronde nis. Deze zaal heeft een vloermozaïek dat duidelijk wijst op een triclinium (een driezijdige aanligbank in een eetzaal). In het zuidwesten van de omheinende muur is een kleine latrine met vier zitplaatsen.
Op grond van de grootte en representatieve uitstraling wordt het gebouw in het algemeen gezien als een gildegebouw. Ook het open karakter van de ingang en de ruimten in het voorgebouw wijzen daarop. Het kan zeker geen privé-gebouw zijn geweest. De verschillende zalen en de grootte van het peristylium zijn duidelijk bedoeld voor grote groepen mensen en feestbanketten, met name de aanbouw van een nieuwe eetzaal in de derde eeuw. Het is alleen vreemd dat er een cultusruimte ontbreekt en ook het peristylium zien we in vergelijkbare scholae niet terug.
Wat voor de schola spreekt is het beeld van Trajanus. Zo’n beeld vind je niet in een particulier huis. Wellicht is het meegenomen door het gilde vanaf een vorige locatie. Verder spreekt ook een inscriptie met een lijst van namen die hier is gevonden voor een schola. Omdat de tempel van de fabri navales (scheepstimmerlieden) zich tegenover de Schola di Traiano bevindt koppelt men deze twee gebouwen wel aan elkaar, mede omdat Trajanus met de bouw van de nieuwe haven (Portus) economisch zeer belangrijk was voor de scheepstimmerlieden. De schola zou in dat geval hebben toebehoord aan het collegium van de fabri navales. Daarnaast moet vermeld worden dat schola en tempel ook verder uit elkaar gelegen konden zijn.
- Bronnen
- - Beate Bollmann: Römische Vereinshäuser – Untersuchungen zu den Scholae der römischen Berufs-, Kult- und Augustalen-Kollegien in Italien; Mainz 1998.
- - Russell Meiggs: Roman Ostia, Oxford 1973.
- Noten
- 1:Over de diverse collegia is niet veel overgeleverd. Veel gegevens zijn afkomstig van brokstukken van inscripties met ledenlijsten die zijn teruggevonden.
- 2:Russel Meiggs (1902 – 1989) - Roman Ostia; Oxford 1973. Meiggs deed het grootste deel van zijn onderzoek naar historisch Ostia direct na de grote opgravingscampagne o.l.v. Guido Calza, die duurde van 1938 tot 1942.
- 3:De lijsten zijn meestal teruggevonden in stukken gegraveerd marmer. Deze lijst (CIL 14, 5356) noemt namen uit 179-187 na Chr. Het is niet bekend van welk gilde. De linker rij toont patroni (beschermheren). Kolommen 2, 3 en 4 noemen de voorletters, familie- en bijnamen van de leden van het plebs, dus gewone leden.
- 4:Navicularii = scheepseigenaren, mensores frumentarii = graanwegers, pistores = bakkers, molenaars.
- 5:Vanaf het midden van de eerste eeuw na Chr. werd een speciale eenheid soldaten tijdelijk belast met het blussen van branden, de vigiles. Deze vigiles waren niet verenigd in een collegium.
- 6:Foto www.ostia-antica.org; AE 1987, 191. Photograph: Bill Storage. Inscriptie: A(ulus) CAEDICIVS SVCCESSVS SEVIR AVG(ustalis) IDEM QVINQVENN(alis) CVRATOR NAV(i)CVLARIOR(um) MARIS HADRIAT(ici) IDEM QVINQVENNALIS FECIT SIBI ET CAEDICIAE THEMIDI LIB(ertae) ET A(ulo) IVLIO EPAGATHO ET PONTVLENAE PYRALLIDI VXORI EIVS LIBERTIS LIBERTAB(us) POSTERISQ(ue) EORVM IN FRONTE P(edes) IX IN AGRO P(edes) XXXV.
- 7:Meiggs, Roman Ostia, pag. 314.
- 8: CIL XIV, 409. Momenteel in de Galleria degli Uffici in Florence.
- 9: Reliëf uit Ostia waarop een dokwerker voedsel lost van een boot (tweede helft van de derde eeuw na Chr.), Nationaal Museum Rome.
- 10:Bollmann 1998, abb. 13.
- 11:Datering: 330/340 na Chr. T.L. Heres 1982, 525.