Narbonne, poort tot de Keltische1 wereld, is in de oudheid door geografen en historici veelvuldig beschreven. Strabo2 plaatst de stad aan de achterzijde van een plas en aan de monding van de Atax (rivier de Aude). Pomponius Mela3 preciseert de ligging aan een groot meer, Lacus Rubraesus genaamd, dat, via een nauwe doorgang, in verbinding staat met de zee. Plinius de Oudere4 geeft aan dat de stad op 18 km verwijderd lag van de zee.
Narbo Martius, zoals de stad in de oudheid werd genoemd, lag niet aan zee maar aan een lagune gevormd door vele eilanden. Het moet een bloeiende havenstad zijn geweest, getuige ook het handelskantoor van de haven op het Plein van de Corporaties (de Piazzale delle Corporazioni) in Ostia (statio oftewel kantoor 32). Maar wat weten we van de stad en waar is de haven gebleven?
In 125 voor Chr. werd de havenstad Massilia (het huidige Marseille) aangevallen door de Salluvii, een Keltische stam uit het zuidoosten van Gallië. Omdat Massilia een bondgenoot van Rome was, wordt de Romeinse consul Fulvius Flaccus4 met een leger over de Alpen gestuurd om de Salluvii te verslaan, hetgeen tijdelijk lukt. Het jaar daarop wordt zijn plaats ingenomen door consul Sextius Calvinus die de Salluvii voorgoed verslaat en hun hoofdstad verwoest. Vlakbij deze plaats sticht hij Aquae Sextiae (Aix) bekend om haar warmwaterbronnen.
In 121 voor Chr. begint de grote oorlog tussen Bituit, koning van de Averni5 en de Romeinen. Aanleiding was de afscheiding van een andere Keltische stam, de Aedui, van het Gallische rijk dat door de Averni werd beheerst. Koning Bituit plunderde daarop het gebied van de Aedui. Deze vroegen op hun beurt steun van de Romeinen, waarop er wederom een grote legermacht onder leiding van Gnaeus Domitius Ahenobarbus6 over de Alpen werd gestuurd. Dit leger was, in navolging van Hannibal, uitgerust met olifanten. Rome stuurde voor de zekerheid tegelijkertijd een tweede leger o.l.v. de consul Quintus Fabius Maximus Allobrogicus. Volgens de overlevering reed Domitius Ahenobarbus na de overwinning triomfantelijk op een olifant door de streek7.
Domitius pacificeerde het gebied, hetgeen hem vier jaar kostte, van 120 tot 117 voor Chr. Tegelijkertijd liet hij de via Domitia aanleggen. Deze weg liep als verlenging van de via Aurelia in Italië van de Alpen naar het Iberisch schiereiland.
In 118 voor Chr. gaf Domitius zijn zoon opdracht om samen met Licinius Crassus de kolonie9 Narbonne (Colonia Narbo Martius) te stichten op de kruising van de via Domitia en de via Aquitania (de weg naar de Atlantische kust in het noorden van Gallië). Hiermee werd de eerste Romeinse colonia in Gallië gesticht. Ook de naam van de provincie veranderde kort daarna van Gallia Transalpina in Gallia Narbonensis, waarbij de kolonie Narbo Martius de nieuwe hoofdstad werd. Zowel Domitius als Julius Caesar schonken aan veel uitgediende legionairs stukken grond in en rondom Narbo Martius. Met name van Julius Caesar's Legio X Equestris streken er veel oudgedienden neer. In totaal waren er zo’n 2.000 kolonisten gevestigd, de meeste uit Umbrië, Picenum, Latium en Campanië.
Narbo Martius als handelscentrum
Door de aanleg van de via Domitia en de via Aquitania (o.a. belangrijk voor de metaalhandel met Engeland12) waren de Noord-Europese landen en het Iberisch schiereiland ook via land bereikbaar in plaats van alleen via de risicovolle tocht over zee. Daar kwam nog bij dat ook de nieuwe provinciehoofdstad goed bereikbaar was via zee. Narbo Martius lag weliswaar niet direct aan open water, maar was via de lagune en de rivier de Atax (moderne Aude) goed bereikbaar.
De Atax splitste zich in twee uitlopers. De ene liep dwars door Narbonne heen naar het zuiden, de andere ging naar het oosten. Beide kwamen uit in de Middellandse Zee. Om deze rivier beter bevaarbaar te maken bouwden de Romeinen een dam op de plaats waar de rivier zich splitste en werd de rivier zelf gekanaliseerd. Deze werd toen ook al, net als het moderne kanaal, de Robine genoemd. De vaak hoge waterstand van de rivier maakte communicatie tussen de stad en de haven niet altijd mogelijk. Derhalve werden er diverse andere laad- en losplaatsen aangelegd waar de schepen konden afmeren. De locaties van die havens en de havengerelateerde plaatsen zijn al enige jaren doel van onderzoek. Dit onderzoek wordt echter bemoeilijkt omdat de stad in 1316 door een catastrofale overstroming werd verwoest. Deze overstroming zorgde ervoor dat de loop van de Aude ten noorden van Narbonne kwam te liggen. Bovendien is de Lacus Rubraesus door verzanding en erosie door de jaren heen totaal veranderd tot de huidige Étang de Bages-Sigean.
Tijdens de Romeinse republiek was Narbonne de spil in de transalpijnse handel van Italiaanse producten. Narbonne speelde ook een belangrijke militaire rol, omdat de stad was belast met de controle over de provinciale verkeersaders. Daarnaast diende de stad als uitvalshaven bij de diverse militaire campagnes in Spanje en Gallië. Tijdens de Romeinse burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius hebben er zelfs drie legioenen tegelijkertijd in Narbonne overwinterd.
In 46/45 voor Chr. werd er een nieuwe delegatie kolonisten naar Narbo Martius gestuurd. Dit waren veteranen van het tiende legioen, bijgenaamd Decumani. De stad kreeg hierbij een nieuwe naam: Iulia Paterna Narbo Martius Decumanorum. Onder Claudius werd de titulatuur vervolledigd en werd de naam ‘Claudia’ toegevoegd.
De ontwikkeling van de stad
Gedurende de keizertijd kon de stad rekenen op vrijgevigheid van de keizers. Vooral van Antoninus Pius (138-161), die na een hevige stadsbrand rond 145 na Chr. op grote schaal vernieuwingen liet uitvoeren14. De stad beschikte over een amfitheater dat in 1838 werd opgegraven. Niet veel later ontdekte men in het centrum van de stad horrea (pakhuizen). Ook het tempelcomplex op het forum werd tussen 1877 en 1898 opgegraven. Behalve de 19e-eeuwse publicaties over de opgraving is hiervan niets bewaard gebleven. Ook buiten de stad zijn er in de 20e eeuw opgravingen gedaan, zoals op het nabijgelegen oppidum (versterkte heuvel) Montlaurès, de diverse begraafplaatsen en Port-la-Nautique.
De laatste jaren van de 20e eeuw is er voornamelijk onderzoek gedaan naar residenties. De bekendste is de opgraving van de Clos de la Lombarde in de jaren 70.
Men heeft lang gedacht dat het kanaal van La Robine dat door de stad loopt de plaats innam van een oude tak van de Aude. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het hier gaat om een Romeins kanaal dat al bij de stichting van de kolonie is gegraven. Dit kanaal kwam uit in het meer van Sigean-Gruissan, dat toen nog samen met vele andere meren een veel grotere watervlakte vormde (zie foto 5). Dit meer was nog grotendeels bevaarbaar en vormde de voorhaven van de Romeinse stad. Hier konden goederen op platbodems worden overgeladen en naar de stad vervoerd worden. Omdat de omgeving van Narbonne rijk is aan delfstoffen werd er al vanaf de eerste eeuw voor Chr. goud, zilver, koper en ijzer gewonnen en verwerkt.
Alhoewel er van het stratenplan van de stad niet veel bekend is, weet men toch uit onderzoek dat het westelijk deel reeds in de eerste helft van de eerste eeuw voor Chr. bewoond was. Het stratennet volgt een grid met insulae (woonblokken) van ongeveer 90x90 tot 100x100 meter. De Cardo Maximus loopt vanaf de brug naar het forum met de Capitool-tempel, die hetzelfde formaat had als de Capitool-tempel in Rome.
Van de Romeinse stad zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. Het meest prominente is het ondergrondse horreum in de vorm van een cryptoporticus en de opgravingen in Clos de la Lombarde (zie video). De cryptoporticus is ontdekt in 1838, maar pas grondig onderzocht in het midden van de vorige eeuw. De gewelfde gallerijen zijn ca. 7,30 meter breed en bestaan uit een gang geflankeerd door kleine ruimten van 3,30 – 5,50 m2. Vermoedelijk waren er zo’n 126 kamertjes langs 177 meter gang, alle zonder deur. Het geheel stamt uit het einde van de republikeinse periode.
Tijdens de opgravingen van de Clos de la Lombarde is een geheel huizenblok opgegraven, dat oorspronkelijk was gebouwd in de eerste eeuw voor Chr. Onder de huizen die zijn opgegraven bevinden zich een huis met een atrium en een peristylium, en een huis dat in een u-vorm om een peristylium was heengebouwd. Zo weinig tastbare bewijzen er zijn overgebleven, des te groter het epigrafische en literaire bronmateriaal. Zo werd door Sidonius Apollinaris17 (ca 431 – 489 na Chr.) het theater beschreven. Er zijn inscripties die melding maken van het bestaan van een forum met een altaar voor de Numen Augusti ten tijde van keizer Augustus; een macellum (marktgebouw) en een heiligdom voor Vulcanus. Later in de eerste eeuw na Chr. zou er volgens de bronnen een aquaduct zijn geweest, baden en ten minste één fontein. Voor de tweede eeuw wordt er gesproken over een mercatus (markt) en een templum novum (nieuwe tempel). Eén van de belangrijkste bronnen over hetgeen nog zichtbaar was in de vijfde eeuw is wederom Sidonius Apollinaris18.
De haven
De locatie van de ‘stadshaven’ van Narbonne is niet bekend maar ligt waarschijnlijk onder de oevers van La Robine. Iets verder, in de buurt van “La Médiathèque” en Saint Loup Ouest, zijn resten gevonden van een kademuur uit de eerste eeuw na Chr.
De haven van Narbonne kan het best worden beschreven als een rivier-lagune-maritiem havensysteem. Eén van de vermoedelijke buitenhavens is waarschijnlijk teruggevonden bij Port-la-Nautique (zie foto 5).
Hier zijn bij opgravingen sporen gevonden van havenstructuren die dienst moeten hebben gedaan vanaf de tweede eeuw voor Chr., dus al voor de stichting van de colonia. De ontdekking van een groot anker duidt erop dat deze haven ook bereikbaar was voor grote zeeschepen (zie video) . De haven schijnt in de laatste jaren van de eerste eeuw na Chr. verlaten te zijn.20
Castélou - Mandirac
Reeds is 1914 viel het de Franse archeoloog Henri-Pierre Rouzaud (1855-1935) op dat de bestrating van Mandirac, 6 kilometer ten zuiden van Narbonne, bestond uit grote uitgesneden steenblokken met daarbij veel scherven aardewerk. Hij suggereerde dat het hier wel eens kon gaan om kades van de oude haven. Luchtfoto’s uit 1945 lieten, door het verschil van de vegetatie in de streek Mandirac-Castélou, de voormalige uitloop van de rivier zien. In de oudheid werd dit gebied volledig in beslag genomen door water. Onderzoek uit 2007 naar de antieke haven heeft voor de eerste keer een goed beeld gegeven van het onderliggende terrein. Het onderzoek toonde meerdere structuren aan en de dichtgeslibde rivier. Daarna heeft men twee parallel lopende dammen ontdekt die de rivier moesten kanaliseren.
Beide dammen begonnen in de buurt van Mandirac en liepen naar het zuiden tot voorbij Le Castélou en waren 50 meter van elkaar verwijderd. Recent onderzoek door de Franse archeologe Corinne Sanchez en haar team heeft laten zien dat de antieke haven van Narbonne hoogst waarschijnlijk moet worden geplaatst bij Le Castélou. Deze locatie bevond zich binnen een serie kustmeren, de Etang de Bages-Sigean, die ten tijde van de Romeinen vanaf de Middellandse Zee redelijk toegankelijk was.
De Narbo Baai, zoals de Romeinen de lagune noemden, kon worden bereikt tussen de eilanden van Sainte Lucie en Saint Martin. Alhoewel de gangbare wind uit het noordwesten het binnenvaren bemoeilijkte zijn er tot op heden geen scheepswrakken gevonden. De haven bij Castélou lag dicht bij de antieke monding van de Aude, hetgeen voor een ander probleem zorgde. Het sediment dat door de rivier werd aangevoerd moest buiten de kanaalhaven worden gehouden door voldoende stroommsnelheid van het water. Daarom werden beide dijken aangelegd om de watersnelheid te creëren. De dijken moesten toch waarschijnlijk periodiek worden verlengd, zodat er voldoende diepgang bleef voor de schepen. De oostelijke dam was 50 meter langer en wellicht waren beide dammen voorzien van vuurtorens op de uiteinden.
Port-la-Nautique was zoals we zagen maar kort in gebruik. De haven van Mandirac-Castélou daarentegen deed dienst van de eerste tot de vijfde eeuw na Chr. De constructie van de riviermonding bij Mandirac-Castélou moet hebben geduurd vanaf het midden van de eerste eeuw na Chr. tot aan het dichtslibben van Port-la-Nautique. Tijdens de werkzaamheden stroomde het water van de rivier in een ondiepe lagune. De Romeinen maakten gebruik van natuurlijke ondiepten die werden verhoogd met houten palen en beschoeiing, ingebracht via een heistelling gemonteerd op een vlot. Vervolgens werden er taluds tegenaan gebouwd, zodat de loop van de rivier zich niet meer kon verplaatsen en er ruimte was voor onderhoud, inclusief baggeren. Voor de bouw van de verschillende fasen werd dus voornamelijk hout gebruikt dat, begraven onder het natte sediment, vrij van lucht en licht, uitzonderlijk goed bewaard is gebleven.
Op deze dijken van zo'n 17 meter breed kwamen wegen, kades en magazijnen over een lengte van 1.9 kilometer bestemd voor de afhandeling van goederen. De rechteroever werd gebruikt als jaagpad voor de trekschepen en als landweg naar de stad. Door het recentelijk onderzoek (de uiteindelijke resultaten zijn op dit moment helaas nog niet gepubliceerd) is het mogelijk om de rechteroever te reconstrueren als een plaats met veel activiteit, waar talloze platbodems kwamen om schepen met grote tonnage te laden en te lossen, boten die werden voortgetrokken en karren waarop goederen naar de stad werden vervoerd. De linkeroever daarentegen lijkt minder druk te zijn geweest en bleef een eenvoudige dam. Tijdens het onderzoek is ook een derde structuur ontdekt: een stenen golfbreker van 800 meter. Het ontbreken van zo’n constructie meer naar het noorden werd gecompenseerd door caissons gevuld met steenblokken die er voor zorgden dat het zand niet kon worden meegevoerd. Om de dijk in de vierde eeuw te versterken werd daarvoor zelfs een afgeschreven schip gebruikt.
De regio Mandirac-Castélou zorgde gedurende vijf eeuwen voor de havenmond, geconfronteerd met overstromingen, erosie en verzanding. Op diverse plaatsen zijn nog reparaties te zien. In Castélou is een tracé geïdentificeerd dat in verband kan worden gebracht met het laden en lossen van schepen. Hierop bevond zich een gebouw van 7,60 meter bij 18 meter. In de 4e en 5e eeuw na Chr. werden de straten rond de haven heringericht met behulp van gesloopte monumenten uit de stad. Het magazijn werd gesloopt en er kwamen kleine ambachtelijke werkplaatsen voor in de plaats, waarschijnlijk gericht op de reparatie van boten.
Aan de rivierzijde is een los blok gevonden met parallelle sporen van wrijving die duiden op een loopplank en hiermee op een gebruik als losplaats. Aan de kant van de lagune was een aangelegd strand waar, aan de westzijde, kleine bootjes aan land konden worden gebracht, terwijl aan de oostzijde van de dijk grotere schepen konden aanleggen. We mogen hier dus spreken van een dubbelzijdig gebruikte pier.
Er zijn veel objecten gevonden. Op een stuk platgetrapte loskade lagen vele verloren munten en fragmenten van oosterse en Afrikaanse amforen. Onbewerkt glas en ijzererts laten zien dat er in de oudheid een grote handel was in deze grondstoffen. Werkplaatsen in Egypte en het Nabije Oosten produceerden in de oudheid grote platen glas, die vervolgens in stukken gesneden werden en vervoerd naar alle delen van het Romeinse Rijk. In lokale werkplaatsen werden er dan vazen, ramen en andere objecten van gemaakt. Sommige van deze objecten zijn teruggevonden bij opgravingen in Castélou.
Ook de handel in ijzer bloeide in de oudheid. Belangrijk hiervoor waren de bergen vlakbij Narbonne (Montagne Noire, Corbière, Canigou). Het ijzer werd gesmeed in staven van 2 tot 33 kg, in Narbonne op de markt gebracht en vervoerd in schepen die mogelijk 150 ton konden vervoeren25. Op de kade van Le Castélou uit de derde eeuw na Chr. werd ook een lading van 140 kg ijzererts gevonden dat vermoedelijk afkomstig was uit Elba. Vanuit Narbonne is er veel afval gestort in Le Castélou en Mandirac ter versteviging van de havenfaciliteiten. Veel overblijfselen van het dagelijks leven in de stad worden zo aan het licht gebracht.
- Bronnen
- - Corinne Sanchez et son équipe: L’aménagement d’une embouchure du fleuve: Mandirac-Castélou
- - Arthur de Graauw: http://www.ancientportsantiques.com/a-few-ports/narbonne/
- - Alfonso Medinilla: Urbanisme en de koloniesteden van Gallia Narbonensis - Gent 2006/2007
- -Carayon et al.: The harbour system of Narbo Martius (Narbonne/F) and its facilities during antiquity
- Noten
- 1:Het gebied waar keltisch werd gesproken: Europa ten noorden van de Alpen, Iberisch schiereiland, Groot-Brittanië.
- 2:Strabo, Geographica IV.
- 3:Pomponius Mela.
- 4:Livius, Periochae 60. Volgens Livius was hij de eerste Romein die over de Alpen Gallië betrad.
- 5:De Arverni waren een Gallische stam in het hedendaagse Auvergne in Midden-Frankrijk. De bekende Galliër Vercingetorix, die verslagen werd door Julius Caesar, was een latere leider van de Averni.
- 6:Gnaeus Domitius Ahenobarbus, Romeins consul (129 voor Chr.) en legeraanvoerder.
- 7:Livius, Epitoma 61; Florus, Historia Romanorum III, 2; Strabo, Geographica IV, 2, § 3; Cicero, Oratio pro Fonteio 12; Brutus 26; Velleius Paterculus, II, 10, 39.
- 8: Foto Wikipedia, buste in het Vaticaans Museum in Rome.
- 9: Een Romeinse colonia was geen kolonie zoals wij die kennen, maar een burgereenheid bestaande uit een stad en een territorium met een specifieke juridische status. Sinds Marius en Sulla was het gebruikelijk hier veteranen te vestigen.
- 10:Foto Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..
- 11:Foto Fagairolles 34 in de Franse Wikipedia.
- 12:Zie artikel ‘ICTIS’.
- 13:Foto IGN-2006, J. Cavero.
- 14:Solier 1986, 14-15.
- 15:Foto Didier Descouens.
- 16:Foto Les amies du Clos de la Lombarde - http://www.amiscloslombarde.fr/en_maison%20a%20portiques.htm.
- 17:Sidonius Apollinaris (Lugdunum, 431 - Clermont-Ferrand, 489) was een Laat-Romeinse schrijver en politicus.
- 18:Sidonius Apollinaris, Carmina XXIII, v. 39-44: opsomming van Narbo in de vijfde eeuw. “Salve, Narbo, (…) muris, civibis, ambitu, tabernis, portis, porticibus, foro, theatre, delubris, capitoliis, monetis, thermos, arcubus, horreis, macellis, pratis, fontibus, insulis, salinis, stagnis, flumine, merce, ponte, ponto”.
- 19:Artist's impression: la Société Marseillaise de Crédit © J.-M. Falguéra.
- 20:Sabrié M. & Sabrié R 2003, p. 279.
- 21: Foto naar P. Cervellin.
- 22: Foto C. Sanchez.
- 23:Foto P. Cervellin.
- 24:Foto www.baac.nl.
- 25:Zoals het schip waarvan het wrak, ontdekt door de DRASSM (afdeling archeologisch onderzoek onderzee en onder water), dat was gestrand bij Saintes-Maries-de-la-Mer, voor een van de oude armen van de Rhône.