“Maar de moeilijkste onderneming was het transport van deze obelisken over zee naar Rome, in schepen die de grootste bewondering wekten. Wijlen keizer Augustus zegende het schip dat de eerste obelisk naar de haven van Puteoli vervoerde als een blijvende herinnering aan dit wonderbaarlijke gebeuren; het werd echter vernietigd door vuur. Wat betreft het schip waarin, op bevel van keizer Caligula, de andere obelisk naar Rome was vervoerd werd, na verscheidene jaren bewaard te zijn en beschouwd werd als de meest wonderbaarlijke constructie die ooit op zee gezien is, naar Ostia gebracht, waar op bevel van de wijlen keizer Claudius, er eerst torens van Puteolische aarde1 op geplaatst werden en vervolgens werd afgezonken voor de bouw van de haven die hij daar maakte ” - Plinius, Natural History, 36.14
Op deze wijze beschreef Plinius het overzeese transport van obelisken en hoe speciaal de schepen waren die hiervoor waren vervaardigd.
Dit gold natuurlijk niet alleen voor obelisken, maar ook voor andere grote en/of zware voorwerpen. Vooral voor het vele marmer uit Carrara en andere locaties dat zo veelvuldig gebruikt werd binnen het Romeinse rijk, maar vooral in Rome zelf. Dit artikel, dat voornamelijk is gebaseerd op een studie van Patrizio Pensabene2, gaat dan ook over de problemen die bij dat transport kwamen kijken.
Het Romeinse Rijk beschikte over een groot havennetwerk om marmer naar Rome te importeren en te distrubueren naar de diverse bouwlocaties. De gegevens waarop we dit netwerk kunnen reconstrueren, zijn afkomstig van de vondsten van ruwe blokken. De plaatsen waar de grootste concentratie ruw marmer werd gevonden bevonden zich in en rondom Rome, het Fiumicino-kanaal (fossa Traiana), de zeehaven van Portus, de rivier / zeehaven van Ostia, enkele losplaatsen langs de Tiber en de dokken van de rivierhaven van het Emporium4 van Rome met de westelijke en noordelijke Campus Martius (Marsveld). Deze concentraties weerspiegelen de realiteit van een geïntegreerd haven-en transportcomplex, gebruikmakend van de Tiber, bevaarbare kanalen en een uitgebreid wegennetwerk tussen de verschillende havengebieden.
In Portus zijn de meeste van de vaak voorkomende blokken gevonden net voor de Capo Due Rami, waar het kanaal uitmondt in de Tiber. In de negentiende en twintigste eeuw zijn hier drie- tot vierhonderd blokken gevonden. Veel van deze blokken zijn uit de bodem van het kanaal gebaggerd, maar in mindere mate ook op de oevers gevonden. Deze vondsten gingen vergezeld van talrijke fragmenten en spaanders van machinale bewerking en van halffabricaten waaruit we kunnen concluderen dat de eerste modellering van het geleverde ruwe marmer plaatsvond in de depots langs het kanaal.
Allereerst geeft het gevonden marmer ons enige zekerheid dat schepen met ladingen blokken en kolommen van kleine en middelgrote afmetingen hun ladingen naar Portus brachten en ze daar aan de oevers van het kanaal losten in plaats van rechtdoor naar Rome te varen.
Op een later tijdstip, op verzoek van het statio marmorum6-kantoor in Rome, werd de lading weer op boten geplaatst en tegen de stroming van de Tiber in richting Rome vervoerd. Niet altijd op dezelfde schepen. Pas na de opening van de fossa Traiana (het Fiumicino-kanaal), waardoor ladingen van 350 ton konden worden vervoerd, hoefde men niet meer de monding van de Tiber op te varen omdat deze zeer aan verzilting onderhevig was.
Vòòr die periode werden grote objecten overgebracht op kleinere schepen die ze verder naar Rome brachten.
Vanaf de opening van het bovengenoemde kanaal was het dus mogelijk om onderscheid te maken tussen de normale kleine en middelgrote vrachtblokken en die van uitzonderlijk grote afmetingen zoals obelisken en monolieten van 9, 12 of 16 meter, die afzonderlijk of in paren op speciaal daarvoor aangepaste schepen werden vervoerd. Voor dit laatste transport konden de gebruikelijke naves caudicariae7, waarmee zakken graan en olie of wijnamforen werden vervoerd, niet worden gebruikt, omdat deze schepen rechtopstaande wanden hadden.
Van Plinius weten we dat het schip met de obelisk voor het Circus Maximus, dat in 30 voor Chr. door Augustus werd gebouwd eerst naar Rome werd gebracht en later naar Portus, waar het werd gevuld met cement en tot zinken werd gebracht om als fundering te dienen voor de vuurtoren in de haven van Claudius8.
Eerder werden obelisken op kleinere boten naar Rome vervoerd. Obelisken zoals degene die door Plinius werd genoemd, waren 300 ton of meer en het schip dat de obelisk naar Ostia bracht kon nauwelijks door de monding van de Tiber navigeren. Ten tijde van Claudius en Nero echter, na de opening van de fossa Claudia (later Traiana), konden de grote monolieten de monding van de Tiber negeren, zoals we kunnen zien in het transport van de obelisk die keizer Constantijn II uit Alexandrië naar Rome bracht in 357 naar Chr.9
In de haven van Claudius zijn twee caudicariae van ongeveer 20 meter lang met een tonnage van ongeveer 50 ton gevonden en worden nu bewaard in het scheepsmuseum in Fiumicino. Deze schepen waren uitgerust met een slepende, opklapbare giek met een katrolsysteem waaraan ook een trapeziumvormig zeil kon worden getuigd. De vlakke schepen die voor de grote kolommen werden gebruikt, moeten hetzelfde zijn geweest, maar dan zonder staanders en een kiel aangepast aan de diepte van de Tiber.
Het Emporium, de rivier haven in Rome
De rivierhaven Emporium11 strekte zich uit van de vlakte van de Aventijn tot aan Monte Testaccio12 waar maar liefst 1.400 grote stukken en duizenden kleinere fragmenten en splinters van marmer werden gevonden tijdens de opgravingen van Visconti13 tussen 1868 en 1870.
Ook opgravingen uit de jaren tachtig bevestigden de vele marmeren depots in deze wijk langs de Tiber, ten zuidwesten van de porticus Aemilia14. In de buurt zijn ook inscripties gevonden over de kooplui die bij de marmerhandel betrokken waren.
Om de grote depots aan de voet van de Aventijn, waar ook het Statio Marmorum zich bevond, niet te laten 'verdrinken' in marmer, was er behoefte aan kleinere pakhuizen op andere plaatsen langs de oever van de Tiber tussen Ostia en Rome (vooral in het gebied ten noorden van de basiliek van Sint-Paulus buiten de muren) inclusief de rechteroever van de Tiber net voor de Porta Portese waar talloze blokken marmer uit steengroeven zijn gevonden. Hetzelfde geldt voor de plaats waar de Esquilino de Tiber bereikt. Ook hier zijn pakhuizen en sporen van beeldhouwateliers gevonden.
Hoewel deze kleine bedrijfjes nauwelijks meer aanvullend archeologisch bewijs leveren, zijn ze belangrijk omdat ze ons in staat te stellen de hoeveelheid activiteiten te reconstrueren die plaatsvond bij het transport van marmer op de Tiber. De weinige inscripties op de blokken waarover we beschikken, wijzen op een periode die niet ouder is dan het einde van de eerste eeuw na Christus, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de hergebruikte blokken in de Sint-Paulusbasiliek.
Volgens een niet-gepubliceerd manuscript van G. Gatti15 zijn op regelmatige afstand van elkaar kleine depots gevonden langs de linkeroever van de Tiber, voorbij de basiliek van St. Paul.
Het best gedocumenteerd zijn de vondsten bij de Gazometro (gastank) tussen Via Ostiense en Tiber16, nog steeds op de linkeroever, en halverwege tussen de Aureliaanse muren en San Paolo. Hier zijn 26 bewerkte stukken marmer teruggewonnen, zowel ruwe als halffabrikaten, maar ook verwerkingsafval: 15 van de 26 zijn echte marmer blokken, de andere zijn delen van Afrikaanse cipoline, grijze en albasten zuilen, veel met sporen van hergebruik of met gaten voor pluggen: sommigen hadden ook nog de metalen klemmen om breuken te repareren.
De kleine depots moeten serieus worden genomen omdat het functioneren van de grote marmer pakhuizen tussen de zeehaven van Portus en de rivierhaven van het Emporium ervan afhing. Als de grotere pakhuizen inderdaad de overvloed aan blokken uit de steengroeven niet langer aan konden , was het nodig om andere los- en opslagplaatsen te organiseren voor een goede opslag.
Maar er is nog een mogelijkheid die de andere niet uitsluit: sommige van de kleine depots zouden zijn beheerd door negotiatores marmorarii (marmerhandelaren) die in staat waren om in Portus, voor commerciële doeleinden, bepaalde hoeveelheden van het kostbare marmer dat voor openbare architectuur was afgekeurd, op te kopen. Een aanwijzing hiervoor zou kunnen zijn dat in het eerder genoemde pakhuis aan de oevers van de Tiber bij de Gazometro schachten van zuilen met gaten voor pennen en platen die bedoeld waren om cirkels in gekleurd marmer uit te snijden zijn gevonden, maar ook onderdelen die blijkbaar afgekeurd waren wegens gebreken en scheuren in het steen.
De derde locatie met de grootste concentratie van marmerartefacten uit de steengroeven zijn het westelijke en noordelijke deel van het Marsveld, dat moet worden beschouwd als een loshaven voor het marmer. Op zich niet verwonderlijk, want in dat stadsdeel uit de keizertijd zijn veel monumentale panden gebouwd, waaronder het eerste stenen theater van Rome (waar Julius Caesar werd vermoord), het Pantheon, de Ara Pacis (vredesaltaar van Augustus) en het stadion van Domitianus (het huidige Piazza Navona). Alleen al in de 16e eeuw zijn er meer dan 270 ruwe stukken marmer gedocumenteerd, waaronder zuiltrommels, blokken en ruwe sculpturen. De verschillende delen dateren veelal uit de tijd van Domitianus17.
De sites bevonden zich in het noorden tot aan de oevers van de Tiber en sommige sites in het oosten (via di Campo Marzio) en in het noorden bij het Mausoleum van Augustus. Tegenwoordig kan het westelijke en noordelijke Marsveld niet langer worden voorgesteld als één enkele en ononderbroken buurt met werkplaatsen, maar het moet er in de oudheid heel anders hebben uitgezien.
Het feit dat veel van de vondsten in de directe omgeving van de Tiber zijn geïdentificeerd, bewijst dat de rivier ook diende als de belangrijkste transportroute voor het marmer dat werd gebruikt voor gebouwen op het Marsveld en omgeving.
Naast de Tor di Nona - waar in 1890, aan de oever van de Tiber, een pier werd ontdekt die speciaal bedoeld was voor het lossen van marmer - moesten de ladingen marmer ook verder naar het noorden worden gelost, op dat deel waar de Tiber het dichtst kwam bij het mausoleum van Augustus en de via Lata waarop de meest complexe transporten van kolossale delen het gebied van de keizerlijke fora konden bereiken.
Het bestaan van dokken voor het lossen van marmer buiten het Tibereiland toont aan dat, ondanks het aantal bruggen dat met aangepaste boten moest worden gepasseerd, de rivierroute duidelijk de voorkeur had boven een veeleisend transport door de straten van de stad, wat onvermijdelijk was voor plaatsen die niet zo dicht bij de rivier lagen.
Op het Marsveld zijn depots gereconstrueerd die niet op de bouwplaats stonden, maar op enige afstand van de monumenten waarvoor het marmer was bedoeld.
Als gevolg hiervan werden de werkplaatsen die zich bezighielden met de verwerking van blokken, in nauwe samenwerking met de projectarchitecten, niet direct op de bouwplaats zelf aangetroffen, maar op enige afstand: dat was bijvoorbeeld het geval met de beelden van de Daciërs die in de via del Governo Vecchio zijn ontdekt en nu deel uitmaken van de Torlonia Collectie.
Zelfs de marmer werkplaats die onlangs werd geïdentificeerd in de buurt van het mausoleum van Augustus en die voor het Pantheon werkte, 800 meter verderop18, bevond zich op grote afstand van de eigenlijke bouwplaats. We zijn niet ver van de waarheid als we denken dat deze keuze afhing van de transportroute en de beschikbare ruimte op de bouwplaats. In ieder geval moesten de aanlegkades langs de oevers van de Tiber beschikken over lieren en kranen van behoorlijke omvang en aansluiten op straten die geschikt waren voor het transport van deze grote marmerblokken.
De depots van het Marsveld moeten daarom, in de periode van Domitianus, anders worden beoordeeld dan die van het Emporium. De vele vondsten rechtvaardigen de hypothese van marmer opslagplaatsen in de open lucht die gebruik zouden kunnen maken van de bestaande Tiber-haven in Tor di Nona. Studies over de geschiedenis van de negentiende eeuw19 toonden aan dat dit deel van de stad een unieke en uitgebreide traditie van steen- en beeldhouwers kende.
Lanciani20 en anderen lokaliseerden het hoofdkwartier van het statio Marmorum onder de kerk van Saint Apollinare nabij Piazza Navona.
De pakhuizen die verbonden waren met de losplaats in Tor di Nona waren niet bedoeld om die in het Emporium te ontlasten, maar om opslag te bieden voor de monumenten uit de specifieke gebieden. Het openbaar bestuur koos er dus voor om ladingen rechtstreeks naar die plaatsen langs de oevers van de Tiber te sturen die het dichtst bij de locaties lagen waarvoor ze bedoeld waren en waar een op wegen aangesloten ligplaats was voor transport naar de bouwplaats.
Met name bij obelisken en hoge kolomschachten werd het behoorlijk ingewikkeld wanneer er te veel bochten moesten worden genomen, dus in zo'n geval was het nodig om ligplaatsen te vinden met wegen in de buurt die zonder veel bochten de bouwplaats konden bereiken. Daarom lieten de vondsten op het Marsveld verschillende grote schachten zien, zoals die in Via Zanardelli of de halffabricaten met consulaire datum van Domitianus in de initialen van de steengroeve, die dus nog niet waren verwerkt of de bijna 12 m hoge zuil van Cipollino, in 1777 gevonden in de fundamenten van het klooster van Santa Maria della Concezione op het Marsveld, die vanwege een defect nooit werd gebruikt in het beoogde monument (waarschijnlijk de tempel van Matidia21) maar later werd opgenomen in de kolom van de Onbevlekte Ontvangenis op de Piazza Mignanelli; en andere kolommen tussen 9 en 12 meter van portasanta en granietmarmer uit Afrika bestemd voor het Forum en gevonden onder het Collegio Clementino. Daarentegen werden de delen van gigantische kolomvormige kernen met een oorspronkelijke hoogte van 50 of 30 voet die in het gebied rond de losplaats op of net voorbij het Mausoleum van Augustus werden gevonden, daar ook gelost omdat ze van daaruit gemakkelijk naar de Via Lata konden worden vervoerd en van daaruit ook de keizerlijke fora konden bereiken.
Aan de andere kant was er natuurlijk de Tiberhaven zelf aan de voet van de Aventijn met de losfaciliteit op de linkeroever die zeker 1,5 km doorliep naar het Emporium en speelde ook de parallelle uitbreiding op de rechteroever hierbij een rol22.
Ruw marmer had geen overdekte opslagplaats nodig voor conservering, zoals het geval was met bederfelijke goederen die tegen de elementen moesten worden beschermd: het marmer uit de steengroeven werd daarom buiten gelaten, maar overal waar langs de oevers van de Tiber een depot werd opgericht, waren zeker machines en transportschepen nodig.
Hetzelfde openluchtsysteem was van toepassing in Portus, waar, zoals reeds vermeld, langs de zuidelijke oever van de fossa Traiana, voor de samenvloeiing met de Tiber bij Capo due Rami, de belangrijkste opslagplaatsen (niet alleen voor marmer) werden gebouwd, hoewel we geen bewijzen zoals gaten voor de palen of lieren hebben gevonden waarmee we deze voorzieningen zouden kunnen reconstrueren.
Ook voor de locatie van het havenkantoor van de statio Marmorum in Portus dat de depots en verschepingen naar Rome beheerde, is er geen indicatie of dit kantoor zich in de magazijnen bevond, in een ander deel van Portus, in de capitaneria (het kantoor van de havenmeester) of wellicht zelfs in een sector van het ‘keizerlijk paleis’. Zeker is dat de pakhuizen in Portus ook direct moesten worden aangesloten op goed bereikbare wegen en bij de aanleg van de haven van Claudius was er al een verbinding tot stand gebracht aan de rechterkant van de Tiber die naar Rome liep, zoals we weten uit de rapporten van de bewaard gebleven delen van de bestrating. Dit is ongetwijfeld de Via Portuensis, gebouwd door keizer Claudius, die tot de zestiende eeuw werd gebruikt, hoewel expliciet bewijs voor deze naam dateert uit een late periode.
De via Portuensis viel niet samen met de zogenaamde jaagpaden die nodig waren om de volgeladen schepen met dieren tegen de stroming van de rivier in naar Rome te slepen. Voor dit transport waren, net als voor andere goederen, plaatsen langs de oevers van de Tiber voor het afmeren, voor de verzorging van trekdieren en voor huisvesting en voedsel voor het personeel. De kleine boten werden door dieren of bemanning over de Tiber gesleept of voeren, in tijden van crisis, alleen met zeilen en roeispanen23.
Ten zuiden van de stadsgrenzen van Rome zijn aan beide oevers van de Tiber grote rivierdijken met rustplaatsen gevonden. De eerste stop na Portus was bij Ponte Galeria (XII mijl van Via Portuensis) waar verschillende ruwe blokken werden gevonden in de rivierbedding. Andere ligplaatsen langs de Tiber waren in de buurt van het huidige Magliana, waar zich in de oudheid het heiligdom van de godin Dia met haar heilige bos bevond24, in Pian Due Torri aan het begin van via Magliana25, in Santa Passera, in San Paolo en Pietra Papa, tot aan de moderne rivierhaven onder de Ponte di San Paolo26. Opgemerkt moet worden dat dit deel van de Tiber ongeveer een derde van de afstand Portus-Rome bedraagt.
De structuren bij Pietra Papa en bij Santa Passera werden uitgebreid onderzocht. Vooral in Pietra Papa werden niet alleen de overblijfselen van badinrichtingen, duidelijk gereserveerd voor arbeiders op de Tiber, onderzocht, maar ook systemen en constructiedetails die sterk lijken op de reeds bekende faciliteiten van het Emporium in Rome en elders en die teruggaan tot de tijd van Claudius (dus tijdgenoot van zijn nieuwe haven), zoals de betonnen muren van opus mixtum27, grote kades en de bolders van travertijnblokken met gaten om de schepen vast te leggen en de keizerlijke demarcatiestenen die de ligplaatsen afbakenden.
Een andere havenstructuur is alleen bekend uit literaire bronnen. Ammiano Marcellino28 deelt ons mee dat de Thebaanse obelisk van 450 of 522 ton, bedoeld voor het Circus Maximus, in 357 na Chr. door Costantine II met 300 roeiers de Tiber op werd gebracht tot aan de vicus Alexandri, 3 mijl voor Rome, waar hij werd uitgeladen en waarschijnlijk op sleeën de stad in vervoerd. Vicus Alexandri wordt niet genoemd door andere overleverde bronnen, maar is toch gemakkelijk te vinden op basis van de gegevens van Ammiano: de derde mijlpaal van de Via Ostiense, die staat op een plaats waar de Tiber een vrij uitgesproken bocht maakt in zuidwestelijke richting29. Hier loopt de via Ostiense pal langs de rivier, maar specifieke archeologische sporen van een ligplaats zijn tot nu toe niet gerapporteerd: wel is een indicatie voor de connectie met een losplaats op die plek te zien in de twee grafzuilen van medewerkers, verantwoordelijk voor het marmer uit Luna30, die werden gevonden tussen 7e en 8e mijl van de Via Ostiense.
Het rapport van Ammiano is wel verkeerd geïnterpreteerd als bewijs van de mogelijkheid dat zelfs grote schepen de Tiber op konden varen, maar zijn bedoeling was alleen een indicatie te geven van de speciale vorm van de boten die hen uit Alexandrië brachten en over de Tiber trok.
Hier moet nog aan worden toegevoegd dat de kolossale monolithische zuilschachten van Egyptisch graniet meestal één voor één werden vervoerd, zodat ze niet in Portus hoefden te worden overgeladen en rechtstreeks verder het kanaal en de Tiber op konden worden gesleept, met behulp van buffels.
De navigatie op de Tiber buiten de stad werd niet gehinderd door bruggen, aangezien er geen bruggen waren tussen de houten, deels beweegbare, Matidia-brug in het kanaal van Trajanus en de Sublicio-brug in Rome nabij het Tibereiland: dit verklaart waarom de rivier kon worden bevaren door schepen tot 150-200 ton, die in sommige secties zeilen konden gebruiken, afhankelijk van de stroming en de wind.
De vaart van Portus naar Rome duurde ongeveer twee tot vier dagen, uitgaande van een werkdag van 12 uur. De hele operatie was zo belangrijk voor de realisatie van het door de keizer gepromote bouwprogramma dat, bij gebrek aan andere bronnen, de oude interpretatie de voorkeur verdient dat het corpus traiectus marmorarium het gilde was van degenen die verantwoordelijk waren voor het marmertransport over de Tiber naar Rome en geen gilde dat verantwoordelijk was voor een veerverbinding van de oevers van de fossa Traiana tussen de Isola Sacra en Portus, zoals Meiggs suggereert32. Gezien het gewicht en volume van de blokken en vooral kolommen, was het een grote technische uitdaging om, met een zekere regelmaat, deze transporten naar Rome te kunnen brengen, en het lijkt dan ook niet overbodig om een speciaal gilde op te richten voor de uitvoerders van dergelijke transporten.
Eenmaal gelost op een van de ligplaatsen in Rome, werd het marmer op wagens geladen en over land naar de verschillende bestemmingen gereden of werd het schip door de helciarii (personen die een schip trekken) verder gesleept via de Tiber, omdat dit niet meer mogelijk was met trekdieren.
Aan de voet van het zgn. Tiber-beeld in het Louvre zien we een transporttafereel afgebeeld waarin een zwaar beladen boot met een blok marmer (?) en een stuurman wordt voortgetrokken door drie mannen met touwen die aan een korte mast aan de boeg van het schip vast zitten. Dit soort ondiepe en langwerpige boten worden geïdentificeerd met lintres, de boten die op de Romeinse rivieren voeren, en de gerelateerde schippers met lintrarii. Dit soort schepen zou door het corpus traiectus marmorarium zijn gebruikt, hoewel het ook heel goed mogelijk was om de caudicariae hiervoor te gebruiken. In dat laatste geval werden op het schip een aantal planken gemonteerd, zodat er een soort vlot ontstond.
Het lijkt een vaststaand feit dat vanaf Domitianus, wanneer er een intensieve bouwactiviteit begint in Rome, dit ook een uitbreiding is van havendepots en vooral die waar marmer wordt voorbewerkt. Wat begon in de tijd van Nero, breidde zich uit in de tweede eeuw en het Severiaanse tijdperk; het vervoeren van het marmer werd een steeds groter probleem. Daarom onderging het marmer vaak een eerste bewerking alvorens het op transport ging naar de bouwplaatsen waar de daadwerkelijke afwerking plaatsvond waardoor het vervoer over water zowel als land werd vergemakkelijkt. Vandaar de prefabricage van architectonische elementen in de depots van Portus en ook in die van Rome.
We hebben gezien dat er in Portus aan de oevers van het kanaal van Trajanus, althans ten tijde van Domitianus, openluchtdepots waren voor ruwe blokken en kolomschachten, die daar moeten zijn geweest sinds de bouw van de haven van Claudius met een grote uitbreiding na Trajanus. Maar waar werden de blokken vòòr die tijd naar toe vervoerd en gelost? Schepen werden normaal gesproken gelost op de dokken van Trastevere Ostiensis (gebied aan de noordkant van de Tiber tegenover Ostia), waar onlangs een lange kade werd gevonden die deel uitmaakte van deze havenstructuren, of ze gingen rechtstreeks naar Rome en waar was de Tiber-landingshaven in Rome?
We weten dat tientallen, zo niet honderden kolomschachten al in de laat Republikeinse tijd in Rome werden geïmporteerd (te oordelen naar de informatie die we hebben van de bronnen over het Scauro-theater33). Het thema hoe de stad het beste te bereiken speelde toen al een grote rol. Het is zeker dat Caesar een belasting, het columnarium34, had opgelegd op de kolommen die, voornamelijk op privé-bestelling, in Rome aankwamen. Misschien juist om de kosten van de benodigde haveninfrastructuur te dekken. Het is denkbaar dat in de late Republiek en de tijd van Augustus het marmer niet rechtstreeks naar de haven in de monding van de Tiber zou gaan, dus naar Ostia, maar mogelijk naar Pozzuoli, Terracina of de havens ten noorden van Rome zoals Civitavecchia en Santa Severa in het geval van marmer uit Carrara: in deze gevallen zouden de ladingen langs de kust naar Ostia verder moeten worden vervoerd door een kleine kusvaarder, en niet over land, aangezien de transportkosten dan buitensporig hoog zouden zijn geweest.
Er is momenteel meer informatie over Trastevere ostiense en het lijkt waarschijnlijker dat ook het marmer daar werd opgeslagen omdat deze oever meer mogelijkheden bood om uitgebreide openluchtopslag voor blokken en kolommen te creëren dan de kades van het kleine havenbekken van ongeveer twee hectare aan de zuidoever van de Tiber, tussen het keizerlijk paleis en de Porta Marina waarop ook een tempel en gebouwen stonden, geïdentificeerd als navalia35.
Echter ook in dit geval is er onvoldoende bewijs voor de reconstructie van havenfaciliteiten voor het lossen van marmer van de schepen die ze naar Ostia zouden hebben vervoerd en voor het laden op boten voor verder transport naar Rome.
Wanneer de meteorologische omstandigheden het niet toelieten om, vòòr de bouw van de haven van Claudius, de goederen naar de haven van Ostia te brengen of later, wanneer het te druk werd in de haven van Portus, dan werd de oude republikeinse haven van Pozzuoli weer gebruikt (Pozzuoli werd in 199 voor Chr. tot kolonie verheven en had aan het einde van de 2e Punische oorlog aan belangrijkheid gewonnen). Vanuit daar werden de goederen, die van de naves caudicariae waren overgeheveld op kleine kustvaarders, verder vervoerd naar Ostia en Portus.
Ook in de monumenten van Pozzuoli vinden we nog een overvloed terug aan marmer uit Luna en ander gekleurd marmer uit de tijd van Augustus zoals de Capitool temple op de acropolis37 en vooral de gigantische zuilen in cipollino en graniet van het Macellum uit de tijd van Antoninus suggereren een grote rol van de haven van Pozzuoli als aanlegplaats voor de grote ladingen marmer. Tot dusver zijn er echter geen blokken met imperiale steengroevecodes gevonden in de stad.
Natuurlijk hebben we nog wel het citaat van Plinius waarmee dit artikel opent waaruit we vernemen dat het schip met de obelisk, dat Augustus voor het Circus Maximus had meegebracht, in Pozzuoli in een permanent dok werd geplaatst om het evenement te vieren (het schip werd later vernietigd door een brand). Het is niet duidelijk of het schip direct in Pozzuoli was aangekomen of dat het daar later naartoe is gebracht nadat dat de obelisk in Rome was gelost.
We hebben vermeld dat de problemen die ontstonden tijdens het transport van het marmer naar Rome zorgden voor een verhoogde directe productie van halffabricaten in de steengroeven waardoor het transport door de verminderde grootte werd vergemakkelijkt. Het is een fenomeen dat al in het tijdperk van Agustus wordt gevoeld, maar nog meer later.
Juist in Rome - maar hetzelfde geldt voor andere grote steden - zijn de kosten en de duur van een transport recht evenredig. De uitbreiding en onderhoudscondities van het wegennet: bijvoorbeeld hoeveel wegen liepen er recht, hoeveel bochten en hoeken er moesten worden aangesneden, rekening houdend met de lengte van individuele karren en het aantal paren trekdieren (buffels voor de zwaarste ladingen, paarden, ezels) die hen sleepten. We herhalen daarom dat de noodzaak om het transport gemakkelijker te maken ook een van de redenen was die de massaproductie van halffabricaten in de groeven heeft gestimuleerd.
De grote omslag moet hebben plaatsgevonden ten tijde van de bouw van de haven van Claudius. Deze haven met zijn kanaal dat rechtstreeks in verbinding stond met de Tiber (het andere zuidelijke kanaal had het vooral een technisch doel om het water te kalmeren) vergemakkelijkte zeker het transport van marmer in Rome en zorgde bijgevolg voor een toename van de productie in de steengroeven.
De depots waren ook afhankelijk van de relatie tussen het havenbestuur en het Statio Marmorum die zich bezighielden met het transport en de distributie van steengroeveblokken, de registratie, de spreiding van de opslagplaatsen en andere activiteiten die zeker verband houden met de cura operum publicorum (bureau publieke werken)38. Ook in Portus moet er een verbinding zijn geweest met het Statio Marmorum van Rome zelf en, gezien het feit dat het kostbaarste marmer en vooral de gekleurde stenen zuilen die kwamen uit de keizerlijke depots gereserveerd waren voor openbare werken of in elk geval voor het keizerlijke commissie van Rome, moeten we aannemen dat de Statio, ook wel bekend als het Marmerkantoor, niet alleen geïnteresseerd was in management van de invoer van marmer in Rome, maar ook in de organisatie en opvangvoorzieningen in de havens. Er is echter maar weinig bekend over dit aspect.
Dionysius van Alicarnassus (III, 44, 3) spreekt over schepen met een capaciteit van 3000 amforen die naar Rome gesleept of geroeid werden. Er is een poging gedaan om het overeenkomstige gewicht in tonnen te schatten; waarschijnlijk 150 - 200 ton39. De schepen die een lange reis op de Middellandse Zee maakten met ladingen marmer bestaande uit blokken en kleine en middelgrote zuiltrommels vervoerden bijna altijd, zoals we weten uit gevonden scheepswrakken, ladingen van meer dan 200 ton en in sommige gevallen zelfs 300 - 350 ton. Dit betekende dat ze onvermijdelijk hun lading moesten overslaan in kleinere boten om de Tiber op te gaan, maar deze transfer kon, gezien het soort lading, alleen afgemeerd worden aan de kades en niet off-shore. Ook toen er nog geen haven van Claudius was. Alleen koopvaardijschepen met een klein laadvermogen hoefden niet te lossen in Portus: en inderdaad bleven vele van hen de haven van Ostia aan de monding van de Tiber gebruiken zowel om de goederen te lossen als om verder te varen richting Rome. De keuze om door de Tiberhaven van Ostia te varen en niet via Portus zou kunnen zijn dat particulieren waarschijnlijk een havenbelasting, de zgn. portorium, moesten betalen om de keizerlijke haven binnen te mogen varen.
- Sources
- - Patrizio Pensabene - Porti marittimi a Porto e Ostia, fluviali a Roma e trasporto dei marmi per i cantieri dei fori imperiali
- - Aguilera Martín, A. (2012), ”La sirga en el Tiber en epoca romana”, in S. Keay (ed.), Rome, Portus and the Mediterranean, London 2012, 105-123.
- - Bruno, M. (1998), «Su un fusto colossale in cipollino sopra le cave di Kylindroi nel distretto di Myloi», in Pensabene P. (a cura di), Marmi antichi II. Cave e tecnica di lavorazione, provenienze e distribuzione, Roma, 327-332.
- - Daguet-Gagey, A. (1997), Les opera publica a Roma: 180-305 ap. J.-C., Paris 1997.
- - Gatti, G. (1936), «L’arginatura del Tevere a Marmorata (Un manoscritto inedito di P. Luigi M. Bruzza)», in BCom LXIV, 55-82.
- - Haselberger, L. (1994), “Ein Giebelriss der Vorhalle des Pantheon: Die Werkrisse vor dem Augustusmausoleum”, in RM 101, 279-308..
- - Heinzelmann M., Martin, A. (2002), «River port, navalia and harbour temple at Ostia: new results of a DAI-AAR Project», in JRA 15,1, 5-20.
- - Keay S. (2012), «The Port System of Imperial Rome», in Keay S. (ed.), Rome, Portus and the Mediterranean, London, 33-67.
- - Maischberger, M. (1997), Marmor in Rom. Anlieferung, Lager- und Werkplätze in der Kaiserzeit, (Palilia 1), Wiesbaden.
- - Marchetti, D. (1891), “Di un antico molo per lo sbarco dei marmi riconosciuto sulla riva sinistra del Tevere”, in BCom 19, 45-60.
- - Meiggs, R. (1997), Roman Ostia, Oxford (1ª ed. 1973).
- - Meneghini R. (1985), «Scavo di Lungotevere Testaccio», in Roma. Archeologia nel centro 2, 433-443.
- - Moccheggiani Carpano, C. (1984), «Il Tevere: archeologia e commercio», in Bollettino di Numismatica II, serie I, nn. 2-3, 21-80.
- - Moccheggiani Carpano, C. (1986), Archeologia subacquea: note di viaggio nell’Italia sommersa, Roma 1986.
- - Zevi, F., Cavalieri Manasse, G. (2005), «Il tempio cosiddetto di Augusto a Pozzuoli», in Sauron, G. e Lafon, X. (ed.), Théorie et pratique de l’architecture romaine. La norme et l’expérimentazion. Études offerts à Pierre Gros, Aix-en-Provence, 269-294.
Notes- 1:Pozzolana – Vulkanische as uit Pozzuoli gebruikt voor het maken van onderwater beton.
- 2: Patrizio Pensabene - Porti marittimi a Porto e Ostia, fluviali a Roma e trasporto dei marmi per i cantieri dei fori imperiali.
- 3:Foto - www.Grillo.nl
- 4:Haven wijk in Rome tussen de Aventine Heuvel en de Rione Testaccio.
- 5:Tekening naar da Maischberger 1970
- 6:Statio marmorum – kantoor verantwoordelijk voor marmer aangelegenheden.
- 7:Naves caudicaria – klassiek Romeins handelschip.
- 8:Zie ook:‘De begraven haven’.
- 9:Nu bekend als de obelisk van Laterane.
- 10: Foto: Gareth Harney
- 11: Zie ook: ‘Pakhuis van de wereld'.
- 12: Monte Testaccio is een kunstmatige berg van gebruikte en gebroken antieke amforen.
- 13: Pietro Ercole Visconti (1802 – 1880) Italiaans archeoloog.
- 14: Meneghini 1985; Maischberger 1997, 61-93, 175-177; Keay 2012, 38
- 15: Gatti 1936, 55-82.
- 16: Pensabene 1994, 209-249.
- 17: Maischberger 1997.m
- 18: Haselberger 1994.
- 19: Marchetti 1891.
- 20: Rodolfo Amedeo Lanciani (1845 –1929) - Italiaans archeoloog.
- 21: Bruno 1998, 329.
- 22: Keay - 2012, p.24.
- 23: Meiggs 1973, 290.
- 24: Moccheggiani Carpano 1984, pp. 50,51.
- 25: Moccheggiani Carpano 1986, 560.
- 26: Maischberger 1997, p. 57.
- 27: Een mix van opus reticulatum (kleine vierkante tufsteentjes) met op de hoeken en zijkanten opus latericium (baksteen).
- 28: Ammiano Marcellino,17, 4, 14: cfr. Grenier 1990.
- 29: Maischberger 1997, 57.
- 30: CIL VI 8484, 8485.
- 31: Musei Vaticani, Gabinetto delle Carte Geografiche.
- 32: cfr. Meiggs 1973, 297.
- 33: Plin., NH, XXXVI, 4-8.
- 34: Cic., Ad Att. XIII, 6.
- 35: Heinzelmann, Martin 2002; Keay 2012, 41.
- 36: Illustration by Angelo Coccettini.
- 37: Zevi, Cavalieri Manasse 2005.
- 38: cfr. Daguet-Gagey 1997.
- 39: Aguilera Martín 2012, p.107.
- 40: Foto - https://onlinelibrary.wiley.com/