Door Luca Seidenari
Het archeologische gebouwencomplex van deze baden, ook bekend als de Baden van Trajanus, bevindt zich zo’n 4 km ten oosten van het centrum van Civitavecchia op een heuvel gesitueerd langs de oude weg naar Tolfa. Het Romeinse badhuis werd opgetrokken in de nabijheid van een zwavelhoudende waterbron. Het gebruik van deze bron was al heel oud: haar therapeutische werking was reeds bekend in de prehistorie. Alhoewel het gebruik van thermaal water al zeker bekend was bij de Etrusken, werd het pas geoptimaliseerd gedurende de Romeinse tijd.
Het badhuis dankt zijn naam aan een kleine Etruskisch-Romeinse nederzetting, Aquae Tauri genaamd, vlakbij de Colle della Ficoncello gelegen. Er bestaat echter ook een legende over het ontstaan van de naam, opgetekend door de Romeinse dichter Rutilius Namatianus, een voormalige prefect van Rome, die het badhuiscomplex bezocht in 416 na Chr. Volgens de overlevering zou een stier (taurus in Latijn) met zijn hoef de grond hebben open geschraapt, zoals stieren doen voor ze in de aanval gaan, waardoor er een thermale bron tevoorschijn kwam. De stier zou een personificatie van een god zijn geweest, waarschijnlijk Jupiter, de belangrijkste god van de Romeinen. De dichter verwijst ook naar de Griekse mythologie om deze hypothese te onderbouwen, daar volgens die mythologie thermale bronnen alleen door bemiddeling van goden konden ontstaan. Natuurlijk was dit voor de antieke mens tevens de verklaring waarom de kwaliteit van het thermale water zo buitengewoon hoog was.
De andere naam van de plaats, Baden van Trajanus, komt van een verkeerde interpretatie van de ruïnes: vele jaren lang werden de restanten van de Romeinse gebouwen die nog te zien waren beschouwd als overblijfselen van de grote villa die keizer Trajanus aan het begin van de tweede eeuw na Chr. in deze omgeving had laten bouwen. Over deze villa werd al geschreven door de schrijver Plinius de Jongere (zie artikel ‘Centumcellae, de haven van Trajanus'). Deze villa wordt tegenwoordig gelokaliseerd op een heuvel, Belvedere genaamd, circa een kilometer van de kust middenin militair gebied.
De vroegste opgravingen van dit archeologische gebied dateren uit 1777 en staan op naam van het R. K. Bisdom, maar de gebouwen zijn pas goed onderzocht gedurende de twintigste eeuw. De diverse nog zichtbare overblijfselen kunnen worden onderverdeeld in twee aparte groepen, die in verschillende tijden zijn gebouwd: de zogenaamde Republikeinse Thermen, gerealiseerd in het midden van de eerste eeuw voor Chr. en bestaande uit muren opgebouwd uit een ruitvorm van regelmatige tufsteen, ‘opus reticulatum’ genoemd, en uit de Keizerlijke Thermen, die gebouwd zijn tussen 123 en 139 na Chr. onder keizer Hadrianus, herkenbaar aan het gebruik van baksteen. Natuurlijk hebben er in de loop van de tijd veel restauraties en veranderingen aan het complex plaats gevonden.
Tijdens het keizerrijk was er een opmerkelijke toestroom van mensen, zowel vanuit Rome als vanuit andere locaties door de aanwezigheid van de haven van Centumcellae (Civitavecchia) en van de villa van de keizer. De val van het Romeinse Rijk aan het einde van de vijfde eeuw zal al snel de teloorgang van het badcomplex hebben teweeggebracht met wellicht een korte opleving tussen de vijfde en zesde eeuw ten tijde van Theoderik de Grote. Aansluitend aan die periode, waarschijnlijk door de lange oorlog tussen Byzantium en de Gothen die zich op deze plaats afspeelde, raakten de baden definitief buiten gebruik. Het is echter waarschijnlijk dat de exploitatie van de thermale baden, waarvan het water natuurlijk bleef doorstromen in de verlaten gebouwen en later in de ruïnes, nooit helemaal verdween. Tijdens grondwerkzaamheden bij het grote caldarium (warmwaterbad) uit de keizertijd. werden brokstukken van badkuipen gevonden uit de zesde eeuw, de periode na de sluiting.
Op het archeologische terrein zijn nog diverse zones die onderzocht moeten worden. Voor de Republikeinse Thermen moet het gebied aan de noordwestkant nog worden opgegraven, terwijl het gedeelte van de thermen uit de keizertijd, waarop nu nog een groot huis staat, en het terrein aan de westkant van het complex nog moeten worden onderzocht. De Terme Taurine besloegen oorspronkelijk een oppervlakte van niet minder dan 20.000 vierkante meter. De gebouwen waren bekleed met ornamenten van fijn marmer, hadden standbeelden, gekleurd pleisterwerk, lijsten, stucwerk, fresco’s, zuilen en travertijnen kapitelen. Van al deze zaken zijn helaas slechts enkele stukken teruggevonden.
Afgezien van het thermale water, dat natuurlijk vanuit de grond omhoog kwam, was de watervoorziening geregeld door verschillende kleine stromen die vanuit een aquaduct hun water brachten naar een cisterne (waterreservoir) dat op een kleine afstand van het badhuis was gebouwd. Het hele complex werd voorzien van water door een zeer compleet, goed functionerend systeem bestaande uit onderaardse gangen, tunnels, loden leidingen en een lozingskanaal.
Beschrijving van de Republikeinse Baden
Deze baden bestaan uit twee delen: de eigenlijke baden en de verschillende soorten vertrekken waar andere, aanvullende activiteiten plaatsvonden, zoals sociale en zakelijke bijeenkomsten en therapeutische massages.
Deze vertrekken werden bereikt via een peristylium (centraal gelegen binnenhof) met daarom heen een galerij met achthoekige zuilen waarvan de kern uit bakstenen bestond, en die waren bekleed met pleisterwerk en oorspronkelijk uitgerust waren met travertijnen kapitelen.
Aan de westzijde van het peristylium waren vele kleine vertrekken, zogenaamde cubicula diurna (dagvertrekken), die bijna helemaal voorzien waren van mozaïekvloeren en die gebruikt werden als kleine slaapkamers waar men na het baden of het ondergaan van therapeutische behandelingen of massage kon uitrusten.
Een ongeveer even grote ruimte aan de noordzijde was een exedra (een halfronde hal). In de grote halfronde apsis waren ongetwijfeld zitplaatsen waarop de bezoekers konden uitrusten of converseren. Een andere apsis-vormige ruimte, iets kleiner maar voor de rest vergelijkbaar met de vorige, wordt van deze gescheiden door een gang. Deze wordt de kleine exedra genoemd. Als we verder lopen door een grote gang, geplaveid met zogenaamd opus spicatum (bakstenen in een visgraat-patroon) komen we in een grote ruimte met een mozaïekvloer met sterren en ruiten die deels bewaard is gebleven. Deze ruimte was bedoeld als een soort atrium (voorhal) bij de badvertrekken.
Aangrenzend was het ronde laconicum of sudatorium (zweetbad). Het is waarschijnlijk de oudste ruimte van de Terme Taurine, die wellicht teruggaat tot de tweede eeuw voor Chr. Het laconicum had muren opgebouwd uit kleine, onregelmatige tufsteenblokken (opus incertum). Oorspronkelijk was er in het midden een vrijstaande kuip, waarin thermaal water met een zeer hoge temperatuur stroomde. Langs de muren was een bank bekleed met platen travertijn waar de bezoekers op konden zitten na een duik te hebben genomen. Ten tijde van Hadrianus werd de kuip gevuld met rotsblokken en bakstenen en de travertijnen bank afgebroken. Vervolgens werden er bakstenen zuiltjes geplaatst om een marmeren vloer te ondersteunen. Een klein deel hiervan is nog zichtbaar. In de lege ruimte die zo onder de vloer tussen de zuiltjes werd gecreëerd kon hete lucht circuleren, die verkregen werd door het verbranden van hout in een speciale oven (praefurnium). De waarschijnlijk met een koepel overdekte ruimte werd gebruikt als zweetbad.
Vanuit deze zweetruimte kwam je via een kleine gang bij een latrine en vervolgens in een ruimte waar het apodyterium (kleedkamer) moet zijn geweest. Via het apodyterium, waar diverse kleine bekkens waren om de voeten te wassen, belandde je meteen in het eerste grote bad met een mozaïekvloer en bedekt met marmeren platen dat het tepidarium (lauwwaterbad) werd genoemd. Vanuit dit bad kon je via een doorgang in de muur meteen naar het warmwaterbad (het caldarium) gaan.
Het caldarium is vooral interessant door haar basilicavorm: in drieën verdeeld door twee rijen zuilen gedecoreerd met stuc. Ten tijde van Hadrianus hebben er diverse modificaties van de ruimte plaatsgevonden. Om maximale stevigheid aan de constructie te geven werden de zuilen vervangen door of ingebed in gemetselde zuilen. De oorspronkelijke overdekking werd vervangen door een enorm plafond met een zogenaamde ‘copertura a padiglione’ (een plafond opgebouwd uit vele vierkanten), waaronder een begaanbaar terras werd gecreëerd.
Het caldarium werd bijna geheel in beslag genomen door een grote badkuip met langs drie zijden kleinere kuipjes. Omdat het overlopende thermale water uit het centrale bad werd opgevangen in de kleinere kuipjes werd het niveau van het centrale bad op een constant niveau gehouden. Het vertrek was ongetwijfeld rijk gedecoreerd met marmer en zuilen met ionische kapitelen.
In het centrum van de grote apsis, die bijna in z’n geheel is gereconstrueerd, bevindt zich een vierkante nis met twee marmeren planken ter ondersteuning van kleine zuiltjes aan de twee zijden, ontegenzeggelijk gebruikt als een aedicula (omlijsting) waarin de beeltenis van de beschermgodinnen van het water, de nimfen, was geplaatst. Voor de antieke mens was elke bron, en speciaal een thermale bron, heilig. In de nabijheid van de aedicula heeft men ook een groot, marmeren votiefaltaar teruggevonden dat nu in de apsis is geplaatst. Dit altaar was gewijd aan de nimfen en opgericht door ene Alcibiades, een vrijgelaten slaaf van keizer Hadrianus.
Aan de zuidkant van het caldarium vinden we een ander basin met een mozaïekvloer, een frigidarium (koudwaterbad). Dit stamt uit een latere tijd, wellicht uit de tijd van de Flavische keizers en werd gevoed vanuit het caldarium.
Beschrijving van de Keizerlijke Baden
De ingang van het thermale complex uit de keizertijd bereikt men via een korte trap die voert naar een gang met ramen die op zijn beurt weer leidt naar de entreehal van de baden. Hier kocht men een kaartje (balneaticum) en gaf je een deel van je kleren en andere persoonlijke objecten in bewaring aan iemand die daar speciaal voor was aangesteld en verantwoordelijk was voor de garderobe (een capsarius).
Vlakbij de ingang bevond zich een latrine die, net als de andere latrines in het complex, was uitgerust met zitplaatsen met een gat in het midden, en was geplaatst onder een nis waaronder permanent water stroomde dat werd afgevoerd naar het riool. Vervolgens bereikte men de kleedkamers, waarvan de vloer werd verwarmd door middel van een zogenaamd hypocaustum-systeem, waarmee ten tijde van het keizerrijk bijna alle thermale ruimten waren uitgerust. Er zijn nog steeds resten van dit soort verwarmingssysteem te zien waarbij hete lucht, geproduceerd in het praefurnium (oven), zich via kanalen onder de vloer van de vertrekken verspreidde en langs de muren omhoogsteeg via holle bakstenen.
Van de kleedkamers kwam men via een gang en diverse andere ruimten in het keizerlijk caldarium, de grootste en meest representatieve ruimte van het hele complex. Het caldarium was overdekt door een kruisgewelf versierd door stucwerk en onderverdeeld in panelen. De muren waren, net als het grote bad zelf, bekleed met platen marmer. Alle nissen hadden openingen die, samen met de ramen in het vertrek, dienden ter verlichting van de grote ruimte. De ramen waren voorzien van glas in een houten, met lood beklede, omlijsting.
Na het baden konden de bezoekers een weg bewandelen via verschillende verwarmde vertrekken totdat in de laatste kamer de transpiratie, veroorzaakt door het warme thermale water, wel was verdwenen. In weer andere kon men, tegen aparte betaling, genieten van massages en andere kuren gegeven door gespecialiseerde personen. Een cliënt passeerde daarna een minder verwarmde ruimte om langzaamaan te kunnen wennen aan de buitentemperatuur alvorens het onoverdekte koudwaterbad te betreden.
Een ander essentieel stadium van de therapeutisch behandeling was het tepidarium (lauwwaterbad) dat zich bevond tussen het caldarium en het frigidarium (koudwaterbad). Het tepidarium was gebouwd in een zaal waarin zich een groot vierkant bad bevond met daarboven twee versierde nissen met standbeelden en een halfronde nis met daarin een veel kleiner bekken dat fungeerde als douche. Om dit vertrek te laten functioneren was een speciale ruimte ingericht, waar nu nog de delen van de dragers te zien zijn die de waterreservoirs, die de baden van water voorzagen, ondersteunden. Het water dat in het tepidarium werd gebruikt was geen thermaal water, maar water dat rechtstreeks werd aangevoerd vanuit de cisterne (opslagruimte voor water uit het aquaduct) van de thermen.
Na gedeeltelijk opgefrist te zijn kon men zich begeven naar het koude bad. Voor dit doel was er, zoals je in bijna alle thermale instellingen tegenkomt, een openlucht bad: het frigidarium. Je stapte hierin via drie treden, waarvan de laatste in het water stak en werd gebruikt om te zitten. Langs de westzijde zijn nog verschillende platen van wit marmer bewaard gebleven waarmee het bad aan de binnen- en aan de buitenzijde was bekleed.
Van de kleedkamers kon je ook direct een speciale ruimte met twee risalieten (in de gevel uitspringende delen) binnengaan met aan de zuid- en westkant vier ramen. Deze ruimte, die uitbundig door zonlicht werd opgewarmd, was voorzien van een verwarmingssysteem met twee bronnen, de zon en de vloer- en muurverwarming. Er bevond zich een zonne-serre of heliocaminus, waar je een zweetbad kon nemen met verwarmd zand. In één van de uitbouwen zijn nog resten te vinden van een kuip waarin het zand zat en op de muren kun je nog verschillende holle bakstenen herkennen waardoor de warmte naar de ruimte werd gedistribueerd.
Vlak bij de ingang, onder de eerste van de twee hellingen die naar de bovenverdieping leidden, vind je een latrine voor het personeel, met een witte mozaïekvloer die gedeeltelijk bewaard is gebleven. Van de bovenverdieping is helaas maar weinig overgebleven, alhoewel dat niet alleen geldt voor dit deel van het gebouw. Van de nog bestaande ruimten op deze verdieping is nog een grote zaal geflankeerd door begaanbare terrassen herkenbaar en verschillende ruimte die op een veel lager niveau zijn gepositioneerd. Waarschijnlijk werd een deel van de bovenverdieping gebruikt als opslagplaats voor materialen zoals massageolie en handdoeken. Precies boven de heliocaminus, aan de zuidwestkant, bevond zich zeer waarschijnlijk het solarium.
Het zuidelijke gebied van de Terme Taurine
Het thermale complex bevatte ook nog ruimten die bestemd waren voor culturele activiteiten en voor de service aan de zuidzijde van de baden. Tussen het thermale gebied aan de noordzijde en de zuidzijde bevond zich de bibliotheek. Het was een grote zaal met acht rechthoekige nissen, geplaatst op iets meer dan een halve meter vanaf de vloer, met daarin de planken voor de boeken en geschriften verzameld in ronde containers. In het midden van de lange muur achterin was een halfronde nis waarin waarschijnlijk een beeld stond van Minerva, godin van kunsten en wetenschap. De ruimte is versierd met marmeren zuilen die de nissen van elkaar scheiden, muren bekleed met verschillende soorten marmer en een rijke vloer geplaveid met porfieren vierkanten. Aan de zijkanten van de bibliotheek waren, in perfecte symmetrie, allereerst de latrines met bijhorende vestibules en verder twee vertrekken die werden gebruikt als leeszaal. In inspringende ruimten in de achtermuur van deze zalen stonden waarschijnlijk bedden (lectus lucubratorius) waar men kon lezen.
Zowel de bibliotheek als de ruimte ernaast boden toegang tot een arcade gevormd door zuilen en kolommen die deels nog herkenbaar zijn.
Vanuit deze zuilengalerij daal je via een trap af naar een cryptoporticus (overdekte galerij) die gebruikt werd voor een overdekte wandeling. Boven de cryptoporticus waren kleine ruimten gelegen rondom een centrale gang, waarschijnlijk gebruikt als een hospitalium (herberg), waar de gasten van het badhuis logeerden. Aan de zuidzijde van de cryptoporticus vind je andere vertrekken, deels opgetrokken in opus reticulatum. Hiertussen bevindt zich een exedra die fraai gedecoreerd moet zijn geweest. In de keizertijd werd in de vloer van de exedra een hypocaustum-verwarmingssysteem gecreëerd.
Rechts van de exedra was een helling geplaveid met mozaïek, die waarschijnlijk naar de hospitalia leidde. Een trap verbond deze kamers met enige grotere ruimten die wellicht tot de bibliotheek behoorden.
Het gebouw dat het complex afsloot is opgebouwd uit verschillende ruimten, waarvan sommige functioneerden als ondersteuning van een risaliet. In deze zone vind je ook een aantal kleine vertrekken die waarschijnlijk gebruikt werden als opslagplaats. Helaas zijn de andere gebouwen ernstig beschadigd en in vele gevallen verwoest door een huis dat er bovenop gebouwd is aan het einde van de 18e eeuw en daardoor moeilijk meer te identificeren.