In juni 2019 plaatsten wij een artikel over één van de belangrijkste Romeinse havensteden buiten Italië onder de titel ‘Narbonne, poort tot de Keltische wereld’. In dit artikel lieten we zien hoe een stad, gelegen aan de rand van een lagune meestal beschikte over een complex havensysteem i.p.v. één grote haven. Een van de redenen hiervoor was de veranderlijke situatie betreffende wind en water in een lagunegebied.
In het genoemde artikel werden diverse havens en aanlegplaatsen beschreven die behoorden tot dit havencomplex van de Romeinse kolonie Narbo Martius. Vandaag voegen we daar nog een haven aan toe, dat wil zeggen: een haven waarvan wel de structuren aan het licht zijn gekomen, maar waar elk spoor van de eigenlijke haven nog ontbreekt.
OP ZOEK NAAR DE 'HAVEN' VAN SAINT MARTIN LE BAS
In de gemeente Gruissan ligt het eiland Saint Martin op enkele tientallen kilometers van Narbonne. Aan de zuidkant van dit eiland worden sinds 2011 opgravingen verricht in het kader van het Collectieve Onderzoeksprogramma “Les ports antiques de Narbonne”. Het opgravingsterrein beslaat circa 4 ha waarvan op dit moment meer dan 2.000 m2 is blootgelegd, verdeeld over twee percelen. Het meest noordelijk perceel is onderverdeeld in 4 zones, het zuidelijke deel omvat zone 5.
Op het noordelijke terrein heeft men onder leiding van de Franse archeologe Corinne Sanchez een groot gebouwencomplex blootgelegd. Dit complex was gelegen rondom een grote centrale binnenplaats (ESP 201) van 380 m2 die langs drie zijden was uitgerust met een 4 meter brede galerij (zie foto 3). Aan de oostzijde komen diverse kleine ruimtes uit op de galerij, waaronder twee kamertjes van 18 m2, voorzien van een kalkvloer en die bestemd waren voor commerciële of administratieve doeleinden.
De meeste ruimte rondom het grote centrale plein blijven moeilijk te interpreteren omdat eerdere opgravingen helaas vele niveaus hebben verstoord of vernietigd. Met uitzondering van een kleine, vierhoekige kamer van 8 m2 aan de oostzijde (ESP 216). Dit lijkt de enige ingang tot het complex. Door haar geringe breedte van 2 meter vermoedt men echter dat dit niet de hoofdingang was. Deze zou dan bijvoorbeeld gelegen kunnen hebben op het deel dat nog niet is opgegraven.
Het hele complex was dusdanig diep in de grond verankerd, dat we mogen aannemen dat het gebouw uit meerdere verdiepingen bestond.
Ook bevond zich in dit gebied een grote ruimte van 91 m2, opgetrokken uit monolithische kalkblokken met een lengte van meer dan een meter, waaronder een kelderverdieping (ESP 201). Dit rechthoekige gebouw heeft een oppervlakte van 14 x 7,5 meter en een aanzienlijke hoogte waardoor het een monumentaal uiterlijk kreeg en ongetwijfeld een goed herkenningspunt was voor de schepen die de lagune binnenvoeren om de havens van de stad te bereiken.
De begane grond, bestaande uit 4 kamers van 15 tot 21 m2, doet denken aan een opslagruimte zoals de cryptoporticus die we kennen uit andere Romeinse steden zoals bijvoorbeeld in Narbonne. (zie artikel “Narbonne”). De kamers hadden een aarden vloer en werden gescheiden door wanden uit leem vermengd met gehakt stro en bedekt met een laag kalk. In een van de kamers werd een serie objecten aangetroffen waaronder een weegschaal, een benen liniaal, bronzen balsemflesjes, een aantal benen en glazen fiches en bronzen naalden. De vondsten doen vermoeden dat de ruimtes werden gebruikt voor economische en commerciële doeleinden. De objecten die daar vermoedelijk al liggen vanaf de 3e eeuw na Chr. komen voornamelijk uit de 2e eeuw na Chr.
Het complex beschikte ook over twee kleine badhuizen zonder veel luxe. Het eerste bevindt zich tegen de oostelijke muur van constructie 201. Het hele badhuis meet 50 m2 waarvan alleen het apsis-vormige caldarium (heet waterbad) van 19 m2 redelijk goed bewaard is gebleven (209).
Ten noorden van het caldarium waren twee kamers (204 en 208). De grondlaag uit de keizertijd is daar door middeleeuwse opgravingen compleet uitgewist. Men vermoedt echter dat die twee ruimten van respectievelijk 7 en 8 m2 gebruikt werden als tepidarium (lauw waterbad) en frigidarium (koud waterbad). Ten slotte kan ruimte 206, die nog niet is opgraven, heel goed het apodyterium (kleedkamer) zijn geweest waardoor men vanaf de zuidelijke porticus het badhuis betrad.
Het tweede badhuis bevindt zich ten westen van toren 201. Dit badhuis stamt waarschijnlijk uit het Augustus-Tiberius tijdperk. Ook dit badhuis is relatief klein en sober uitgevoerd. Van dit badhuis zijn slechts twee verwarmde ruimtes, verbonden met een praefurnium (stookplaats-409), bewaard gebleven. De warme lucht werd vanuit het praefurnium op een speciale manier getransporteerd via op zijn kant gelegde hypocaustum stenen (holle rode klei stenen) die in de vloer waren gemetseld.
Het caldarium (408) meet 13 m2 en heeft een cirkelvormig omtrek met een rechthoekige op het zuiden gerichte exedra (uitbouw). Het tepidarium (412) is rechthoekig van opzet en meet 12 m2. Van het frigidarium is geen spoor gevonden, maar dit lag waarschijnlijk tussen het tepidarium 412 en cisterna (waterreservoir) 416.
Men kon het badhuis bereiken via een vestibule (403).
Deze eenvoudige badhuizen werden waarschijnlijk gebruikt door zeelui die, na een lange periode op zee, zich eens goed konden wassen.
Via een kleine werkkamer van 5 m2 naast de vestibule van het westelijke badhuis kwam men op een binnenplaats (405) van 100 m2 die gelegen was tussen de torenconstructie en het badhuis. Op deze binnenplaats bleken diverse activiteiten te hebben plaatsgevonden. Zo was er o.a. een smederij getuige de grote hoeveelheid aanwezige ijzerslakken. Ook waren er in de vloer olie-amforen geplaatst. Waarschijnlijk waren deze gevuld met water om, zoals we bij veel van dit soort installaties zien1, de smeedstukken te blussen. Verder zijn er op het zuidelijke deel van de binnenplaats een viertal kookplaatsen gevonden en een onderdeel van een molen (catillus) om meel te malen. Kennelijk werd in dit deel voedsel bereid en brood gebakken.
Zone 5
Naast het hiervoor beschreven, in vier zones onderverdeelde, complex, (zie nummering van de ruimtes) is er, zoals reeds gemeld, nog een tweede perceel deels opgegraven, zone 5. Dit perceel ligt op een verhoging, 100 meter ten zuidwesten van de eerste opgraving en nog eens 100 meter vanaf de huidige kustlijn. De sector is omgeven door een landelijk pad en stond bekend als ‘Vieux Château’ (Oude kasteel)2.
In 1955 nam men al, aan de hand van luchtfoto’s en grondonderzoek, een groot gebouw van 35 x 20 meter waar dat was onderverdeeld door diverse muren.
In 1999 werd de site gereinigd en opgemeten door een ploeg onder leiding van C. Sanchez waarna de functie van de structuren kon worden gespecificeerd.
Het complex bevatte onder meer twee bassins die loodrecht op elkaar waren geplaatst. ‘Bassin 1’, waarvan alleen de noordmuur over een lengte van 7,20 meter zichtbaar is, was oost/west georiënteerd. ‘Bassin 2’ is zuid/noord georiënteerd. Van dit laatste bassin staan nog, over een lengte van 7,20 meter en een breedte van 3,60 meter, drie muren overeind. De zuid/westelijk hoek van het bassin is opgeofferd aan de weg die er langs loopt. Beide bassins hadden een inhoud van ongeveer 40 m3. De muren en vloer waren voorzien van een waterbestendige tegelmortel3 waardoor de bassins kunnen worden geïdentificeerd als cisternen (watertanks)4, waarschijnlijk bedoeld om schepen van vers water te voorzien. Dit water werd aangevoerd via een aquaduct vanuit het noorden.
Ten noorden van bassin 2 is een pijpleiding ontdekt die kan gebruikt zijn geweest voor de toevoer van water of als overloop.
Bassin 2 heeft een lengte van 13 meter en is 3 meter breed. De beide bassins worden, op basis van de coating en de aanwezige Gallische en Spaanse amforen, niet later gedateerd dan tussen 10 en 50 na Chr.
Aan de noordkant van het perceel zijn de fundamenten van andere gebouwen gevonden die nog nader onderzocht moeten worden om hun functie te kunnen bepalen. In een latere periode (5e tot 7e eeuw) is deze grond ook gebruikt als begraafplaats. Er zijn diverse graven en skeletten aan het licht gebracht.
Aan het einde van de opgraving uit 2015 kwamen er een viertal muren aan het licht die ruimte 501 begrenzen. Ze omsluiten een rechthoekige ruimte met als buitenmaat 8,30 meter (oost/west) bij 7 meter (noord/zuid) en aan de binnenzijde 5,30 meter bij 3,90 meter. Dus een binnenoppervlak van 21,06 m2. Alle muren zijn met elkaar verankerd en hebben een gemiddelde dikte van 1,55 meter. De diepe en zware fundering van dit gebouw doen sterk vermoeden dat we hier met een toren te maken hebben. Wellicht een vuurtoren.
CONCLUSIE
Volgens het onderzoek zou Saint Martin le Bas door de Romeinen zijn gesticht aan het einde van de tweede eeuw voor Chr, vlak na de oprichting van de kolonie Narbonne (zie 'Narbonne, poort tot de Keltische wereld').
De opgegraven nederzetting Saint Martin le Bas stamt uit de tijd van keizer Augustus, waarschijnlijk rond 20/10 voor Chr. en zou in gebruik zijn gebleven tot het midden van de 5e eeuw.
De huidige blootgelegde constructie kan worden gezien als zijnde nauw verbonden met het haven complex van Narbonne dat, zoals we weten, economisch enorm belangrijk was in de oudheid.
Zo’n grootschalig gebouw in combinatie met een binnenplaats dat aan drie zijden voorzien was van een overdekte galerij was weliswaar gebruikelijk, maar duidt hier, in een afgelegen gebied ver van de stad toch op iets bijzonders. Dit kan alleen maar worden verklaard door de belangrijke rol die het kennelijk binnen het havensysteem speelde. De intensiteit van het commerciële verkeer in dit gebied impliceerde noodzakelijkerwijs het bestaan van dit soort specifieke gebouwen. De opstelling rond de centrale binnenplaats met ondergrondse opslagruimten en winkels of kantoren lijkt bijzonder gunstig voor het uitvoeren van commerciële transacties en voor de opslag van verhandelde goederen.
Dit complex had ook een aantal serviceactiviteiten getuige de twee bescheiden badhuizen die aan het licht gebracht zijn en de activiteiten op binnenplaats 405. De smederij aldaar lijkt te suggereren dat er ook scheepsreparaties konden worden uitgevoerd.
Tenslotte moesten de grote reservoirs op de zuidelijk opgraving vlak bij de kust zijn wilden ze de boten kunnen voorzien van water, terwijl de toren (201) een baken was om de schepen naar de ingang van de lagune te leiden.
Ook de strategische positie van deze site was van belang. Gelegen bij de ingang van de lagune was dit het eerste havenhoofd dat een schip tegenkwam op weg naar de havens van Narbonne. We mogen daarom veronderstellen dat deze plek behoorde tot de administratieve en douane-infrastructuur van de stad. We weten dat er belastingen werden geheven op alle goederen die de haven passeerden. Als verder onderzoek deze hypothese zou bevestigen, zou de site van Saint Martin weleens een sleutelpositie binnen het havensysteem van Narbonne kunnen blijken te zijn geweest.
Waar zijn de aanlegplaatsen, kades enz?
De enige zwakte in ons betoog is het gemis van een haven. Waar was deze?
Navigeren in de verschillende plassen van de lagune is tegenwoordig nog net zo moeilijk als in de oudheid. Het kennen van de verschillende vaargeulen was noodzakelijk om ongehinderd de toegang tot de rivier de Aude of tot een van de verschillende aanlegplaatsen rond de lagune te bereiken.
De lagune is door verschillende oorzaken, niet in de minste plaats verzilting, niet meer de lagune van 2000 jaar geleden. Ook het vermeende havencomplex Saint Martin le Bas is door verzilting voor schepen niet meer toegankelijk. Toch zouden we graag willen weten hoe schepen deze ‘pleisterplaats in de oudheid konden bereiken. De afgelopen jaren is daar al veel onderzoek naar gedaan. Er zijn onder meer diverse grondboringen verricht waarbij men zich vooral concentreerde op de twee cisternen op de zuidelijk plant waarvan men uitgaat dat zij bedoeld waren om schepen van vers water te voorzien. Een schip moest dan wel bij één van de tanks kunnen aanmeren.
Het onderzoek gedaan in 2015 richtte zich voornamelijk op het bestuderen van het milieu dicht bij de archeologische vindplaats om te weten te komen hoe men vanuit de lagune, en dus de zee, de kust van Saint Martin le Bas kon bereiken.
Na het bestuderen van de geologische5 en topografische kaart kwamen de onderzoekers op de gedachte dat de vallei van de Stroom Saint Martin wel eens een oude monding geweest zou kunnen zijn die een boot toegang kon geven tot de lagune in de directe omgeving van de site.
Om deze hypothesen te toetsen werd er in april 2015 een tomografiecampagne met elektrische weerstand opgezet. Tomografische profielen bieden een diepgaand inzicht in de geometrie van de sediment afzettingen. Twaalf profielen werden op cruciale plaatsen in het te bestuderen gebied uitgezet. Daarnaast werden er 10 kernmonsters genomen. De cores (boren) werden in overleg met geofysici op de belangrijkste profielen geïnstalleerd. De resultaten van dit bodemonderzoek, dat overigens nog geen enkel positief resultaat met betrekking tot de 'havenlocatie' heeft opgeleverd, kunt u uitgebreid lezen in het verslag van Camille FAÏSSE (vanaf pagina 498). We zullen voor de bereikbaarheid van deze haven dus moeten wachten op wat navolgende onderzoeken nog aan het licht zullen brengen.
Bron- - Guillaume DuPerron-L'Etablissement Antique de Saint Martin le Bas à Gruissan (Aude)
- - Arthur de Graauw www.ancientportsantique.com
- - Florens Aqvilivs Narbonensis
- Noten
- 1:Zie (Dieudonné-Glad, Parisot 1999; Martin-Kilcher 2003, p. 235; Reymond et al. 2009, p. 73).
- 2: Guy 1955; Sanchez et al. 2000, 312
- 3: Mortel bestaande uit, naast de gebruikelijke componenten (water, kalk, zand en grindaggregaten), het residu van het malen van bakstenen of tegels. Deze mortel heeft hydraulische eigenschappen en kan dan in een vochtige omgeving of bij afwezigheid van lucht worden uitgehard. Het werd daarom al in de oudheid gebruikt in hydraulische constructies (thermale baden, waterbeheer en routing, oversteken van rivieren, etc.).
- 4: Sanchez et al. 2000, 336
- 5: Lespinasse et al. 1982